In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin haar bezwaar tegen het niet uitvoeren van een uitdiensttredingsbesluit uit 1986 ongegrond werd verklaard. [Appellante] was in dienst bij de Douanedienst van de Nederlandse Antillen en heeft in 1985 aangegeven niet in dienst van Aruba te willen gaan, maar aanspraak te maken op wachtgeld. Het uitdiensttredingsbesluit van 3 april 1986 kende haar een wachtgelduitkering toe voor de periode van 1986 tot 1988. In 2022 vernam zij dat zij geen recht had op overheidspensioen en maakte bezwaar tegen de gouverneur, die volgens haar het besluit niet had uitgevoerd. Het Gerecht oordeelde dat [appellante] te laat was met haar vordering, aangezien deze was verjaard na vijf jaar, zoals bepaald in artikel 118a van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). De Raad bevestigde deze uitspraak, oordelend dat [appellante] niet tijdig actie heeft ondernomen en dat de gouverneur niet kan worden verplicht aan te tonen dat het wachtgeld is uitbetaald. De Raad concludeerde dat de vordering van [appellante] na bijna veertig jaar niet meer kan worden afgedwongen.