ECLI:NL:ORBAACM:2025:21

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
AUA2024H00406 en AUA2024H00410
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortijdige beëindiging van verlengde tijdelijke benoeming tot directeur van een school met betrekking tot ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de voortijdige beëindiging van de verlengde tijdelijke benoeming van [betrokkene] als directeur van het Colegio Educacional Profesional Intermedio (EPI). [Betrokkene] was sinds 1 april 2007 werkzaam bij de Dienst Publieke Scholen en was per 1 augustus 2018 tijdelijk benoemd tot algemeen directeur van het EPI. De minister van Sport en Onderwijs heeft de benoeming op 5 mei 2023 beëindigd, na een intern onderzoek dat klachten over het functioneren van de schoolleiding aan het licht bracht. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft de bestreden beschikking van de minister vernietigd, omdat deze niet deugdelijk gemotiveerd was en onzorgvuldig was genomen. De minister heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad van Beroep oordeelt dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beëindiging van de benoeming niet gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van de minister slaagt niet, en het hoger beroep van [betrokkene] wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling. De Raad kent schadevergoeding toe aan [betrokkene] voor de misgelopen directeurstoelagen over de periode van 8 mei 2023 tot en met 31 juli 2023.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 20 oktober 2025
Zaaknummer: AUA2024H00406 en AUA2024H00410

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op de hoger beroepen van:

De MINISTER VAN SPORT EN ONDERWIJS,

(hierna: de minister),
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster,
en

[Betrokkene],

(hierna: [betrokkene]),
Gemachtigde: mr. S.A. Kock,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
28 oktober 2024, zaaknummer AUA202301858 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
de minister.

Procesverloop

De minister en [betrokkene] hebben hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de hoger beroepen behandeld op de zitting van 26 augustus 2025. [Betrokkene] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. [Betrokkene] werkte sinds 1 april 2007 voor de Dienst Publieke Scholen bij het Colegio Educacional Profesional Intermedio (EPI). Vanaf 1 augustus 2016 vervulde hij daar de functie van unitmanager c.q. opleidingsmanager bij de Unit Hospitality & Tourism.
1.1. [
[Betrokkene] is per 1 augustus 2018 op tijdelijke basis tot 1 augustus 2021 als algemeen directeur van het EPI benoemd. De minister heeft de benoeming met de beschikking van 28 juni 2021 met een jaar verlengd, dus tot en met 31 juli 2022. Vervolgens is de benoeming nogmaals, stilzwijgend, verlengd met een jaar.
1.2.
Naar aanleiding van diverse klachten van docenten en studenten van het EPI hebben de Directie Onderwijs, Dienst Inspectie van het Onderwijs en de Dienst Publieke Scholen (hierna: Commissie) medio januari 2023 een intern onderzoek ingesteld over het onderwijs en het schoolklimaat binnen het EPI. Het doel van het onderzoek was na te gaan hoe de innovatie op het EPI door de docenten en studenten wordt ervaren. In het kader van het onderzoek heeft de Commissie gesprekken gevoerd met onder andere unitmanagers, docenten, studenten, lerarenvakbond SIMAR en de directie.
1.3.
Op 13 februari 2023 heeft [betrokkene] de minister verzocht zijn tijdelijke benoeming om te zetten in een vaste benoeming.
1.4.
Met de brief van 14 april 2023 heeft de Commissie zijn onderzoeksbevindingen aan de minister bekend gemaakt. De Commissie is naar aanleiding van de gehouden gesprekken tot de conclusie gekomen dat de huidige situatie op het EPI niet bijdraagt aan een gezonde leeromgeving en de kwaliteit van het onderwijs. Daardoor zijn er vroegtijdige schoolverlaters. De klachten van de ondervraagden betroffen vooral de wijze van communiceren op het EPI en het functioneren van de schoolleiding. Volgens de ondervraagden waren de klachten vooral te wijten waren aan de slechte organisatie, de inadequate planning en het niet consequent naleven van regels en gemaakte afspraken. De Commissie heeft de minister in de brief verzocht stappen te nemen tot verbetering van de situatie op het EPI.
1.5.
Op 26 april 2023 heeft de minister [betrokkene] bericht dat zijn (verlengde) tijdelijke benoeming niet verder wordt verlengd en dat hij nadere besluitvorming daarover zal ontvangen. De minister heeft daarbij verwezen naar de resultaten van het onderzoek bij het EPI en daaraan toegevoegd dat de directie van het EPI verweten wordt onvoldoende te functioneren. Het EPI heeft gelet op de onderzoeksbevindingen volgens de minister een vaardige en sterke leider nodig. [betrokkene] pas niet in het functieprofiel van een algemeen directeur die het EPI nodig heeft. Daarom heeft de minister de tijdelijke aanstelling van [betrokkene] niet verder verlengd.
1.6.
Met de ministeriële beschikking van 5 mei 2023 in samenhang gezien met de beschikking van 29 mei 2023 (samen hierna: bestreden beschikking) heeft de minister de (verlengde) tijdelijke benoeming van [betrokkene] als directeur van het EPI met ingang van 7 mei 2023 beëindigd. [Betrokkene] is daarbij op 8 mei 2023 in zijn oude functie teruggeplaatst, onder toekenning van de bij deze functie behorende toelagen.
Wat is het oordeel van het Gerecht?
2. Het Gerecht heeft met de aangevallen uitspraak het bezwaar van [betrokkene] tegen de bestreden beschikking gegrond verklaard en deze vernietigd. Volgens het Gerecht heeft de minister niet zorgvuldig gehandeld en is de bestreden beschikking niet deugdelijk gemotiveerd. De minister heeft ten onrechte nagelaten het functioneren van [betrokkene] sinds zijn tijdelijke aanstelling tot algemeen directeur te evalueren of objectief te beoordelen. De minister had volgens het Gerecht [betrokkene] ook eerder dan met de bestreden beschikking op de hoogte moeten brengen van de klachten over zijn functioneren. Voordat er negatieve gevolgen aan de klachten over het functioneren van een ambtenaar worden verbonden moet de ambtenaar immers in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze daarover te geven.
Wat heeft de minister aangevoerd tegen de uitspraak van het Gerecht?
3. De minister betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De tussentijdse beëindiging van de tijdelijke benoeming is gebaseerd op een advies van de Commissie van 14 april 2023. [Betrokkene] is op 17 april 2023 geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek en de tegen hem gerichte klachten. Van dit gesprek is alleen een kort verslag opgemaakt. Het belangrijkste punt uit het advies is dat het gebrek aan leiderschap op het EPI een ingreep noodzakelijk maakte. Voor een beoordeling van het functioneren van [betrokkene] was geen tijd en dit was bovendien onmogelijk, gelet op het zeer hoge ziekteverzuim van [betrokkene]. Het Gerecht heeft ten onrechte teveel gewicht toegekend aan het ontbreken van een beoordeling van het functioneren van [betrokkene]. Het betreft hier immers geen ontslag maar het niet verlengen van een tijdelijke benoeming. De minister heeft een discretionaire bevoegdheid een benoeming al dan niet te verlengen.
Inmiddels is er, vanaf 8 mei 2023, een nieuwe directeur van het EPI benoemd zodat een feitelijke terugkeer van [betrokkene] als directeur niet meer mogelijk is.
Wat heeft [betrokkene] aangevoerd tegen de uitspraak van het Gerecht?
4. [ Betrokkene] stelt dat het Gerecht ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om zijn rechtspositie te corrigeren door het (verlengde) tijdelijke dienstverband in een vast dienstverband om te zetten. Er was geen aanleiding hem na vijf jaar tijdelijke dienst niet in vaste dienst aan te nemen. Het lijkt er volgens [betrokkene] op dat hij is weggestuurd omdat er al een vervanger klaar stond. [betrokkene] heeft verder nog aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat niet al zijn aangevoerde gronden bespreking behoefden. Op de zitting bij de Raad heeft [betrokkene] er nogmaals op gewezen dat hij financieel en psychisch nadeel heeft ondervonden van de bestreden beschikking.
Hoe oordeelt de Raad?
Omvang geding
5.1.
De Raad stelt allereerst vast dat de bestreden beschikking alleen ziet op de beëindiging van de (verlengde) tijdelijke benoeming van [betrokkene] als directeur met ingang van 7 mei 2023, dus voordat deze tijdelijke benoeming met ingang van 31 juli 2023 afliep. De door [betrokkene] aangevoerde grond dat de minister ten onrechte zijn verzoek van 13 februari 2023 om zijn tijdelijke benoeming om te zetten in een vaste benoeming niet heeft ingewilligd, valt dan ook buiten de omvang van het geding. Het Gerecht heeft deze grond dan ook terecht onbesproken gelaten.
Wat is het oordeel over het hoger beroep van de minister?
5.2.
De Raad komt net als het Gerecht tot het oordeel dat de bestreden beschikking niet deugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is genomen. Het hoger beroep van de minister slaag niet. De Raad motiveert dit als volgt.
5.2.1.
De beslissing om de (verlengde) tijdelijke aanstelling van [betrokkene] per 7 mei 2023 voortijdig te beëindigen, is ingegeven door de onderzoeksbevindingen zoals die met de brief op 14 april 2023 zijn gepresenteerd aan de minister. Hieruit volgt niet dat de beschreven klachten direct betrekking hebben op het functioneren van [betrokkene] als algemeen directeur. De minister merkt weliswaar in de bestreden beschikking op dat de klachten van docenten en studenten vooral zien op het onvoldoende functioneren van de schoolleiding, maar hieruit is niet op te maken dat dit (mede) te wijten is aan het functioneren van [betrokkene]. De minister heeft nagelaten om het gestelde disfunctioneren van [betrokkene] concreet te onderbouwen.
5.2.2.
De Raad is verder van oordeel dat de door de minister gestelde noodzaak om snel in te grijpen in de schoolleiding van het EPI door de (verlengde) tijdelijke aanstelling van [betrokkene] te beëindigen en een nieuwe directeur aan te stellen, niet rechtvaardigt dat wordt voorbijgegaan aan de in acht te nemen zorgvuldigheidseisen. Met het Gerecht oordeelt de Raad dat het niet zorgvuldig is om de (verlengde) tijdelijke aanstelling van [betrokkene] tussentijds te beëindigen wegens zijn gestelde disfunctioneren, zonder hem daaraan voorafgaand te hebben geconfronteerd met de klachten over zijn functioneren. Daarbij is van belang dat in een tijdsbestek van bijna vijf jaar voorafgaand aan de bestreden beschikking met [betrokkene] geen functionerings- of beoordelingsgesprekken zijn gevoerd.
5.2.3.
Uit het verslag van het op 17 april 2023 gehouden gesprek met [betrokkene] is niet op te maken wie de overige deelnemers aan het gesprek waren. De Raad leidt uit het verslag af dat tijdens het gesprek verschillende aspecten van het ingezette vernieuwingsproces binnen het EPI aan de orde zijn gesteld. Aannemelijk is dat de aanleiding hiervoor is gelegen in de uitkomsten van het ingestelde onderzoek door de Commissie. Anders dan de minister stelt is uit het verslag echter niet op te maken dat met [betrokkene] de klachten over de schoolleiding of over zijn eigen functioneren zijn besproken.
5.2.4.
De conclusie is dat het hoger beroep van de minister niet slaagt.
Wat is het oordeel over het hoger beroep van [betrokkene]?
5.3.
Uit het hiervoor weergegeven oordeel van de Raad volgt dat de vernietiging van de bestreden beschikking door het Gerecht in stand blijft. Dit betekent dat de (verlengde) tijdelijke benoeming van [betrokkene] als directeur van het EPI niet per 7 mei 2023 is beëindigd. [betrokkene] kan met zijn hoger beroep niet meer bereiken. [betrokkene] heeft om deze reden geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over het door hem ingestelde hoger beroep. De Raad zal zijn hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoeding: het door [betrokkene] gestelde financiële- en psychische nadeel
6.1. [
betrokkene] heeft gesteld dat hij ten gevolge van de bestreden beschikking nadeel heeft ondervonden, zowel materieel als immaterieel. De Raad merkt dit verzoek aan als een verzoek om schadevergoeding. Mede om proceseconomische redenen zal de Raad dit verzoek hierna beoordelen.
6.1.1.
Met het hiervoor gegeven oordeel van de Raad staat de vernietiging en daarmee de onrechtmatigheid van de bestreden beschikking onherroepelijk vast. Als gevolg van de vernietiging van de bestreden beschikking loopt de benoeming van [betrokkene] als directeur bij het EPI in ieder geval door in de periode van 7 mei 2023 tot en met 31 juli 2023, de einddatum van zijn tijdelijke benoeming.
6.1.2.
De rechtspositie van [betrokkene] is vanaf 8 mei 2023 in overeenstemming met zijn functie van unit-dan wel opleidingsmanager bij het EPI hersteld. [betrokkene] heeft op de zitting bij de Raad uiteengezet dat hij financieel is benadeeld omdat hij zijn directeurstoelagen over de periode van 8 mei 2023 tot en met 31 juli 2023 is misgelopen.
6.1.3.
Op de zitting bij de Raad heeft [betrokkene] ook uiteengezet dat hij sinds september 2023 bij het Instituto Pedagogico Aruba (IPA) een functie heeft die rechtspositioneel gelijkwaardig is aan zijn functie bij het EPI. Overige materiële schade heeft [betrokkene] niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
6.1.4.
De Raad komt op grond hiervan tot de conclusie dat de financiële schade van [betrokkene] ten gevolge van de vernietigde bestreden beschikking bestaat uit de gemiste directeurstoelagen over de periode van 8 mei 2023 tot en met 31 juli 2023. De Raad ziet aanleiding om de minister te veroordelen tot vergoeding van deze schade.
6.1.5.
De Raad ziet geen aanleiding voor vergoeding voor de door [betrokkene] gestelde immateriële schade als gevolg van de onterechte aantijgingen van de minister over zijn functioneren. De Raad begrijpt dat [betrokkene] zich gekrenkt voelt door de gang van zaken en dat de aantijgingen hem emotioneel hebben geraakt. Dit is echter onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij zodanig heeft geleden dat er geestelijk letsel is dat kan worden aangemerkt als aantasting van zijn persoon dat om die reden recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Een concrete onderbouwing van dergelijk letsel ontbreekt.
Conclusie
7.1.
Het hoger beroep van de minister slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de vernietiging van de bestreden beschikking in stand blijft. Het hoger beroep van [betrokkene] is niet-ontvankelijk omdat [betrokkene] geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Het verzoek van [betrokkene] om materiële schadevergoeding slaagt in die zin dat de minister de misgelopen directeurstoelagen over de periode van 8 mei 2023 tot en met 31 juli 2023 moet vergoeden aan [betrokkene]. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen.
7.2.
Nu het hoger beroep van [betrokkene] niet-ontvankelijk wordt verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, ziet de Raad aanleiding de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van [betrokkene] in hoger beroep. De Raad acht een vergoeding van Afl 700,- voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding passend.

Beslissing

De Raad van Beroep:
-
bevestigtde aangevallen uitspraak;
- verklaart het hoger beroep van [betrokkene]
niet-ontvankelijk;
-
veroordeeltde minister tot betaling aan [betrokkene] van een
vergoeding van schade, bestaande uit de door [betrokkene] misgelopen directeurstoelagen over de periode van 8 mei 2023 tot en met 31 juli 2023;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van de
proceskostenvan [betrokkene] tot een bedrag van Afl 700,-.
Deze uitspraak is gewezen door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.