ECLI:NL:ORBAACM:2025:22

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
AUA2025H00028
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. Ettekoven
  • A.H.M. van de Leur
  • P. Klik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een ambtenaar die ook politiek ambtsdrager is en de gevolgen van plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft [betrokkene], een ambtenaar die ook als politiek ambtsdrager heeft gefunctioneerd. Hij werd beschuldigd van plichtsverzuim in de periode dat hij als Statenlid diende. Het Gerecht had eerder het ontslagbesluit van de Gouverneur vernietigd, omdat het oordeelde dat de handelingen van [betrokkene] als politieke ambtsdrager niet konden worden aangemerkt als plichtsverzuim. De Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Gouverneur wel degelijk bevoegd was om [betrokkene] disciplinair te ontslaan. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat gedragingen van een ambtenaar tijdens zijn periode als politiek ambtsdrager kunnen worden betrokken bij de beoordeling van plichtsverzuim. De Raad concludeert dat [betrokkene] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat het ontslag daarom gerechtvaardigd is. De bezwaren van [betrokkene] tegen het ontslagbesluit worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 20 oktober 2025
Zaaknummer: AUA2025H00028

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

De Gouverneur van Aruba,

appellant (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
29 januari 2025, zaaknummer AUA202403196 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
de gouverneur
en

[Geïntimeerde],

wonend in Aruba,
geïntimeerde, (hierna: [betrokkene]),
gemachtigde: mr. D.G. Croes, advocaat.

Procesverloop

De gouverneur heeft hoger beroep ingesteld.
[betrokkene] heeft een contramemorie ingediend.
De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op de zitting van de Raad op 26 augustus 2025. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [betrokkene] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1.1. [
[Betrokkene] werkt sinds 1995 bij het Korps Politie Aruba (KPA), met ingang van 1 november 2013 als politieambtenaar in de rang van hoofdcommies (schaal 10).
1.2.
In de periode van 1 november 2013 tot 17 november 2017 is [betrokkene] ter
beschikking gesteld aan het bureau van de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu in de functie van beleidsmedewerker.
1.3. [
Betrokkene] heeft in de periode van 17 november 2017 tot en met 7 juli 2021 onafgebroken het politieke ambt van lid van de Staten vervuld. Met ingang van 8 juli 2021 is [betrokkene] ontslag verleend als Statenlid.
1.4.
De procureur generaal heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 8 juli 2021 meegedeeld dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene] is ingesteld. [Betrokkene] zou zich in de periode dat hij Statenlid was schuldig hebben gemaakt aan - kortweg - verduistering en valsheid in geschrifte.
1.5. [
Betrokkene] heeft zich op 9 juli 2021 gemeld om zijn werkzaamheden bij het KPA te hervatten. Met het oog op het strafrechtelijk onderzoek werd hij niet toegelaten.
1.6.
De korpschef heeft [betrokkene] bij brief van 9 juli 2021 met onmiddellijke ingang voor de duur van zes weken de toegang tot het KPA ontzegd in het belang van het naar hem ingestelde onderzoek. De toegangsontzegging is met het landsbesluit van 12 augustus 2021 met ingang van 20 augustus 2021 met zes weken verlengd. Met het landsbesluit van 14 september 2021 is [betrokkene] in zijn ambt geschorst met ingang van 15 september 2021 totdat over een disciplinaire strafoplegging is beslist.
1.7.
Op 1 augustus 2022 heeft het Departemento di Recurso Humano (DRH) van het openbaar ministerie inzage gekregen in het strafdossier. De eerste strafzitting heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden.
1.8.
Bij vonnis van 24 maart 2023 heeft het Gerecht [betrokkene] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk en een geldboete van Afl. 35.000.- wegens het medeplegen van verduistering door de beheerder van de Stichting Hunto Nos Por (hierna: de Stichting) ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd.
1.9.
In het strafvonnis van 24 maart 2023 (Parketnummer: P-2021/09307, blz. 21) heeft het Gerecht het volgende overwogen:

De verdachte (lees: [betrokkene]) heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van in totaal Afl. 195.404.- aan publieke gelden die aan hem als voorzitter van de Stichting, gelieerd aan de politieke partij die deelnam aan de regering en waarvan hij lid was, waren toevertrouwd. Om die verduistering te verhullen heeft hij gebruik gemaakt van diverse valse en/of onbetaalde facturen en kwitanties. De verdachte heeft aldus misbruik gemaakt van zijn positie als volksvertegenwoordiger om zijn eigen financiële voordeel te dienen, in plaats van de belangen van de burgers van Aruba. Door het laten opnemen van valse documenten in de administratie van de Stichting heeft de verdachte schade toegebracht aan het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in een dergelijke administratie moet kunnen worden gesteld, hetgeen nog zwaarder weegt nu daarmee ook het publieke belang wordt geschaad. De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig. Zij zijn schadelijk voor het vertrouwen dat de bevolking van Aruba moet kunnen stellen in personen op belangrijke posities, in het bijzonder politici en gekozen volksvertegenwoordigers. Het handelen van de verdachte, van wie anderen afhankelijk zijn en naar wie wordt opgekeken, heeft ook een ondermijnende invloed op de samenleving als geheel. Het gerecht rekent dit de verdachte als ex-politieman zwaar aan.
1.10.
Tegen dit vonnis heeft [betrokkene] hoger beroep ingesteld.
1.11.
De gouverneur heeft [betrokkene] met zijn brief van 1 februari 2024 in de gelegenheid gesteld te reageren op de hem verweten gedragingen in de periode van 31 december 2018 tot en met 24 maart 2021 (verduistering) en in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 16 april 2021 (valsheid in geschrifte).
[Betrokkene] heeft gereageerd op 14 februari 2024. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in zijn functie van Statenlid en niet in functie bij het KPA. Om die reden kan volgens [betrokkene] al geen sprake zijn geweest van plichtsverzuim. Ook vindt [betrokkene] dat eerst het hoger beroep tegen het strafvonnis moet worden afgewacht voordat tot een disciplinaire straf wordt besloten.
1.12.
Bij Landsbesluit van 13 augustus 2024 (ontslagbesluit) heeft de gouverneur [betrokkene] met onmiddellijke ingang disciplinair ontslagen op grond van zeer ernstig plichtsverzuim. Bij dat besluit is [betrokkene] subsidiair eervol ontslagen wegens - kort gezegd - functionele ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt.
1.13.
Tegen het ontslagbesluit heeft [betrokkene] bezwaar gemaakt.
Wat is het oordeel van het Gerecht?
2. Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak het bezwaar van [betrokkene] gegrond verklaard en het ontslagbesluit vernietigd. Het Gerecht heeft in de kern overwogen dat de handelingen en gedragingen van een politieke ambtsdrager niet kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim van een ambtenaar in de zin van artikel 82 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). De gouverneur was dan ook niet bevoegd [betrokkene] disciplinair te ontslaan. Ook de subsidiaire ontslaggrond, functionele ongeschiktheid, kan de rechterlijke toets niet doorstaan. Het Gerecht heeft dit oordeel als volgt onderbouwd.
2.1.
Uit artikel III.7, eerste lid, aanhef en onder g, van de Staatregeling van Aruba (Staatsregeling) volgt dat leden van de Staten niet tegelijk actief dienend ambtenaar zijn.
2.2.
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening voorzieningen politieke ambtsdragers (Lvpa) wordt onder politieke ambtsdrager o.a. verstaan een lid van de Staten. [betrokkene] was als lid van de Staten een politieke ambtsdrager in de zin van de Lvpa. Uit artikel 3, eerste lid, van de Lvpa volgt dat de ambtenaar die benoemd is als politieke ambtsdrager, ingaande de dag van zijn benoeming, van rechtswege als zodanig op non-actief is gesteld tijdens vervulling van dat ambt. Uit het tweede lid volgt dat gedurende de periode van non-activiteit de ambtenaar is ontheven van de vervulling van zijn ambt. In de Toelichting bij de Lvpa is vermeld dat het ambtenaarschap tijdens bedoelde periode volledig “slapend” wordt gemaakt.
2.3.
Op grond van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (Lvgpan) wordt een gewezen politieke ambtsdrager op de dag na die van zijn aftreden van rechtswege in activiteit als ambtenaar hersteld.
2.4.
Volgens het Gerecht is de non-activiteit van een ambtenaar gedurende de periode dat deze politiek ambtsdrager is, niet te vergelijken met de non-activiteit van een ambtenaar die in de non-actievenpool zit of die buitengewone vrijstelling van dienst geniet. Er is geen hiërarchische relatie tussen een politiek ambtsdrager en de gouverneur en de politiek ambtsdrager hoeft geen verantwoordelijkheid af te leggen aan de gouverneur en/of een minister als bevoegd gezag.
2.5.
Het Gerecht komt op grond hiervan tot de conclusie dat handelingen en gedragingen die gepleegd worden door een politieke ambtsdrager gedurende de vervulling van het ambt, niet kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma. Omdat [betrokkene] de hem verweten gedragingen zou hebben gepleegd in de periode dat hij politieke ambtsdrager was, kunnen deze niet worden aangemerkt als plichtsverzuim van [betrokkene]. Hieruit volgt volgens het Gerecht dat de gouverneur niet bevoegd was [betrokkene] disciplinair te ontslaan voor de verweten gedragingen. Het bezwaar is reeds daarom gegrond, aldus het Gerecht.
2.6.
Volgens het Gerecht houdt ook de subsidiaire ontslaggrond geen stand. Daartoe overweegt het Gerecht dat [betrokkene] ruim 18 (achttien) jaren als politieambtenaar heeft gewerkt en dat gesteld noch gebleken is dat hij gedurende die periode niet beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Verder stelt het Gerecht vast dat [betrokkene] vanaf 1 november 2013 niet meer als politieambtenaar werkzaam is geweest, omdat hij eerst ter beschikking is gesteld aan het bureau van de minister in de functie van beleidsambtenaar en vanaf 17 november 2017 tot 8 juli 2021 onafgebroken het ambt van lid van de Staten heeft vervuld. Van een disfunctioneren van klager als politieambtenaar is dus evenmin gebleken, aldus het Gerecht.
Verder overweegt het Gerecht dat uit het ontslagbesluit volgt dat de gouverneur zich ook ten aanzien van het ongeschiktheidsontslag volledig heeft laten leiden door het oordeel van de strafrechter in het vonnis van 24 maart 2023, dat [betrokkene] zich schuldig heeft gemaakt aan twee strafbare feiten. Omdat vanwege het ingestelde hoger beroep dit strafvonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, kan het niet (zonder meer) als grondslag dienen voor een ongeschiktheidsontslag.
Wat heeft de gouverneur aangevoerd tegen de uitspraak van het Gerecht?
Disciplinair ontslag
3.1.
De gouverneur betwist het oordeel van het Gerecht dat een ambtenaar niet
kan worden ontslagen op grond van plichtsverzuim gepleegd in de periode dat hij politiek ambtsdrager is of was. De gouverneur vindt steun voor zijn standpunt in eerdere uitspraken van de Raad van Beroep. Na inzage in het strafdossier en het verantwoordingsgesprek met [betrokkene] heeft de gouverneur zich op het standpunt gesteld dat de [betrokkene] in de strafrechtelijke procedure verweten gedragingen tevens plichtsverzuim opleveren als ambtenaar. Daarbij is volgens de gouverneur van belang dat [betrokkene] tijdens zijn periode als lid van de Staten weliswaar als ambtenaar op non-actief was gesteld en ‘slapend’ ambtenaar was, maar hij was nog steeds ambtenaar. Dat blijkt uit het feit dat de aanstelling als ambtenaar niet is beëindigd en herleeft zodra het politieke ambtsdragerschap is beëindigd. Door de [betrokkene] verweten, laakbare en strafbare gedragingen (verduistering en valsheid in geschrifte) heeft [betrokkene] zich niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Deze gedragingen leveren ernstig plichtsverzuim op. Het Gerecht heeft dat ten onrechte niet onderkend.
Ongeschiktheidsontslag
3.2.
De gouverneur is het ook niet eens met de overwegingen van het Gerecht over de subsidiaire ontslaggrond. Dat jarenlang niet gebleken is van ongeschiktheid van [betrokkene] als politieambtenaar staat niet in de weg aan de door de gouverneur gestelde ongeschiktheid. De gouverneur stelt dat [betrokkene] op grond van de hem verweten gedragingen gepleegd in de periode dat hij Statenlid was niet blijkt te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit/en of instelling die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn ambt. Gebleken is dat [betrokkene] misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politiek ambtsdrager voor zijn eigen financieel voordeel waardoor [betrokkene] ongeschikt is voor zijn functie van politieambtenaar
Hoe oordeelt de Raad?
De Raad stelt allereerst vast dat de gouverneur in hoger beroep het oordeel van het Gerecht over zowel de primaire als de subsidiaire ontslaggrond heeft aangevochten. Omdat het Gerecht het ontslagbesluit op beide gronden heeft vernietigd, zal de Raad het hoger beroep tegen beide ontslaggronden bespreken.
Disciplinair ontslag: Kan een politiek ambtsdrager zich schuldig maken aan plichtsverzuim als ambtenaar?
4.1.
De Raad gaat eerst in op de vraag of een ambtenaar die van rechtswege op non-actief is gesteld in de periode dat hij politiek ambtsdrager is, zich als ambtenaar schuldig kan maken aan plichtsverzuim.
4.1.1.
Anders dan het Gerecht beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Zoals volgt uit de uitspraken van de Raad van Beroep van 5 januari 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:10 en van 19 maart 2025, ECLI:NL:ORBAACM:2025:6, kunnen ook gedragingen van de ambtenaar tijdens zijn periode als politiek ambtsdrager worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in de Lma. Daarbij is van belang dat de ambtenaar weliswaar van rechtswege op non-actief wordt gesteld tijdens de periode van politiek ambtsdragerschap, maar dat de ambtelijke aanstelling niet wordt beëindigd. Tijdens het politiek ambtsdragerschap loopt de ambtelijke aanstelling door. Dit volgt reeds uit het feit dat de activiteit van rechtswege wordt hersteld op de dag na die van zijn aftreden als politieke ambtsdrager (artikel 3, eerste lid, van de Lvgpan). Het gedrag van de ambtenaar in de periode van politiek ambtsdragerschap en de aard en ernst van zijn handelingen in die periode hebben dan ook betekenis voor zijn status als ambtenaar en voor het publieke vertrouwen in de overheid. De gouverneur heeft daarom de [betrokkene] verweten gedragingen, begaan tijdens diens periode als lid van de Staten, terecht betrokken bij de vraag of hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De Raad volgt het Gerecht dan ook niet in zijn conclusie dat de [betrokkene] verweten handelingen en gedragingen reeds daarom niet kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma en de gouverneur om die reden niet bevoegd was [betrokkene] disciplinair te ontslaan.
Het ongeschiktheidsontslag
4.2.
Uit 4.1.1 volgt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat het gedrag van [betrokkene] als Statenlid hem niet in zijn functie als (politie)ambtenaar kan worden tegengeworpen. Dat [betrokkene] naar behoren heeft gefunctioneerd tot 2013 en dat hij vanaf 1 november 2013 de facto niet meer heeft gefunctioneerd als politieambtenaar is niet relevant, omdat het los staat van de vraag of hij in de periode dat hij Statenlid was beschikte over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie van (politie)ambtenaar vereist zijn.
4.3.
Anders dan het Gerecht is de Raad van oordeel dat de gouverneur zich niet volledig heeft laten leiden door het strafvonnis. De bevindingen over de gedragingen van [betrokkene] als Statenlid heeft de gouverneur gebaseerd op inzage in het strafdossier, op de bevindingen uit de verantwoordingsprocedure en op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen in het strafvonnis. Dat het onderzoek zich hiertoe heeft beperkt is in dit geval niet onzorgvuldig gezien het feit dat [betrokkene] de hem verweten gedragingen niet heeft begaan in de periode dat hij in actieve dienst was als politieambtenaar, maar in zijn periode als politieke ambtsdrager. Voor de beoordeling van het plichtsverzuim maar ook voor de beoordeling van de functionele geschiktheid van [betrokkene] als politieambtenaar was de gouverneur dus mede afhankelijk van de gegevens uit het strafdossier. Door de stukken uit die procedure te bestuderen en [betrokkene] te confronteren met de bevindingen, in combinatie met de feiten zoals die zijn opgenomen in het strafvonnis, heeft de gouverneur zijn oordeel dat [betrokkene] niet langer geschikt was als politieambtenaar voldoende feitelijk onderbouwd. Dat het strafvonnis nog niet onherroepelijk is, betekent niet dat de gouverneur de in het strafvonnis vastgestelde feiten en gedragingen van [betrokkene] niet mocht betrekken bij zijn oordeel over de functionele ongeschiktheid van [betrokkene] als politieambtenaar.
4.3.1.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het Gerecht ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de in het strafvonnis vastgestelde feiten en omstandigheden niet mede hebben mogen dienen als onderbouwing van de gestelde ongeschiktheid van [betrokkene] als (politie)ambtenaar.
Tussenconclusie
4.4.
Het hoger beroep van de gouverneur slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen. Met toepassing van artikel 126 van de La zal de Raad, doende wat het Gerecht had behoren te doen, het bezwaar van [betrokkene] tegen het ontslagbesluit beoordelen. De Raad zal daarbij de bezwaargronden bespreken waarover het Gerecht geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Slagen de bezwaargronden van [betrokkene] tegen het ontslagbesluit?
4.4.1. [
betrokkene] heeft in de kern aangevoerd dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De Raad volgt [betrokkene] niet in dit standpunt. Naar het oordeel van de Raad volgt uit de gedingstukken zonder meer dat de aan [betrokkene] verweten gedragingen, waarvoor hij ook strafrechtelijk is veroordeeld, kwalificeren als plichtsverzuim. Door zijn medewerking te verlenen aan verduistering en valsheid in geschrifte om financieel voordeel te behalen heeft [betrokkene] de integriteit en betrouwbaarheid van zowel KPA als zichzelf ernstig geschaad. Hij heeft zich dan ook niet gedragen zoals een goed ambtenaar zich behoort te gedragen.
4.4.2. [
betrokkene] heeft verder aangevoerd dat het hoger beroep tegen het strafvonnis had moeten worden afgewacht voordat beslist kon worden over een disciplinaire straf. De Raad volgt [betrokkene] hierin ook niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van Beroep van 24 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:28, heeft de gouverneur de bevoegdheid om op basis van door hem vastgestelde feiten een disciplinaire straf op te leggen, los van een eventuele strafrechtelijke vervolging en veroordeling in dat geval. De omstandigheid dat er nog een strafrechtelijke procedure loopt en dat om die reden nog geen sprake kan zijn van een onherroepelijke straf tast deze bevoegdheid niet aan. De Raad wijst er in dit licht nog op dat het strafrechtelijk en disciplinair traject los van elkaar moeten worden gezien. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van plichtsverzuim in beginsel niet relevant is of de verweten gedragingen ook daadwerkelijk leiden (of al hebben geleid) tot een strafrechtelijke veroordeling.
4.4.3.
Gelet op de aard en ernst van deze gedragingen heeft de gouverneur de gedragingen van [betrokkene] kunnen bestempelen als ernstig plichtsverzuim dat aan [betrokkene] kan worden toegerekend. De Raad is daarom van oordeel dat de gouverneur bevoegd was [betrokkene] een disciplinaire sanctie op te leggen.
4.4.4.
Tot slot acht de Raad het ontslag evenredig gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim. [betrokkene] heeft weliswaar gesteld dat disciplinair ontslag disproportioneel is aan de aard en ernst van de hem verweten gedragingen, maar heeft dit niet onderbouwd. Dat disciplinair ontslag voor [betrokkene] financiële consequenties heeft, is inherent aan dit ontslag. Dit maakt het ontslag niet disproportioneel.
Conclusie
5.1.
De Raad komt tot de conclusie dat het Gerecht het ontslagbesluit ten onrechte heeft vernietigd onder gegrondverklaring van de bezwaren. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Uit dat wat hiervoor is overwogen volgt dat [betrokkene] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim dat aan hem kan worden toegerekend. Gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim heeft de gouverneur gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om [betrokkene] de sanctie van disciplinair en onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. De bezwaren van [betrokkene] daartegen slagen niet. Omdat het disciplinair ontslag de rechterlijke toets kan doorstaan, gaat de Raad verder niet in op de bezwaren van [betrokkene] tegen het ongeschiktheidsontslag.
5.2.
De Raad zal de bezwaren van [betrokkene] ongegrond verklaren. Onder die omstandigheden is voor een vergoeding van proceskosten in hoger beroep en in bezwaar geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep:
- vernietigtde aangevallen uitspraak;
- verklaart het bezwaartegen het ontslagbesluit (Landsbesluit van 13 augustus 2024, no. 28)
ongegrond.
Deze uitspraak is gewezen door mr. B.J. Ettekoven, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.