In deze zaak gaat het om een lerares, [betrokkene], die sinds 18 oktober 2006 werkzaam is bij het Colegio Educacion Professional Intermedio (EPI) als leraar werktuigbouwkunde. Op 17 juli 2023 verzocht zij om vrijstelling van dienst voor de periode van 18 oktober 2023 tot 19 december 2023 om een religieuze opleiding in Florida te volgen. Dit verzoek werd op 5 september 2023 afgewezen door de HR-adviseur van EPI. Desondanks vertrok [betrokkene] naar Florida zonder toestemming, wat leidde tot een disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag door de minister van Onderwijs en Sport op 8 april 2024, wegens plichtsverzuim.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba verklaarde het bezwaar van [betrokkene] gegrond en vernietigde het ontslag, oordelend dat het ontslag disproportioneel was gezien de omstandigheden, waaronder de onberispelijke staat van dienst van [betrokkene]. De minister ging in hoger beroep, maar de Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht. De Raad oordeelde dat, hoewel het plichtsverzuim ernstig was, het onvoorwaardelijk ontslag niet gerechtvaardigd was en dat een minder zware maatregel passend zou zijn geweest. De Raad benadrukte dat niet elk plichtsverzuim automatisch leidt tot onvoorwaardelijk ontslag en dat de context van de afwezigheid, inclusief de religieuze overtuiging van [betrokkene], meegewogen moest worden.
De Raad concludeerde dat het dienstverband van [betrokkene] niet was beëindigd en dat zij recht had op hervatting van haar werkzaamheden en betaling van haar salaris. [Betrokkene] gaf echter aan niet terug te willen naar EPI en had inmiddels een eigen bedrijf gestart. De minister werd aangespoord om in overleg met [betrokkene] te komen tot een beëindiging van haar aanstelling met wederzijds goedvinden.