In deze zaak gaat het om de weigering van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidszorg & Ruimtelijke Ontwikkeling van Aruba om een ambtenaar, die tevens muzikant is, vrijstelling van dienst te verlenen voor deelname aan carnavalsactiviteiten in Curaçao. De ambtenaar, hierna aangeduid als [betrokkene], had verzocht om bijzondere vrijstelling van dienst met behoud van inkomen voor twee periodes in januari en februari 2023, omdat hij als lid van de band '[bandnaam]' optrad tijdens deze evenementen. De minister heeft de verzoeken afgewezen op basis van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda), stellende dat [betrokkene] niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft het bezwaar van [betrokkene] gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Het Gerecht oordeelde dat de gouverneur, en niet de minister, bevoegd was om op de verzoeken te beslissen. De gouverneur heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat het Gerecht de bestreden beschikking op onjuiste gronden heeft vernietigd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.
De Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de bestreden beschikking de rechterlijke toets kan doorstaan en dat het Gerecht ten onrechte de gouverneur heeft opgedragen om opnieuw te beslissen. De Raad heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand gelaten, wat betekent dat de minister de verzoeken van [betrokkene] om vrijstelling van dienst mocht afwijzen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.