ECLI:NL:ORBAACM:2025:8

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
CUR2024H00225
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
  • M. Evertsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervroegd vrijwillige uitstroom van een ambtenaar in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om vervroegd vrijwillige uitstroom (vvu) door de regering van Curaçao. [Appellante], geboren op 26 februari 1964, is sinds 15 november 1982 werkzaam in de overheidsdienst en heeft een aanvraag voor vvu ingediend, maar deze werd afgewezen omdat zij deze te laat had ingediend. De regering stelde dat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was gedaan, ondanks dat [Appellante] meende dat zij zich met een eerder ingediend formulier al had aangemeld. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van [Appellante] ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad van Beroep geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de strikte toepassing van de aanvraagtermijn in dit geval in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. De Raad oordeelde dat het belang van [Appellante] zwaarder weegt dan de strikte toepassing van de termijn en vernietigde de eerdere uitspraak. De regering werd opgedragen binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het verzoek van [Appellante].

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAr)

Uitspraakdatum: 23 april 2025
Zaaknummer: CUR2024H00225

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURACAO

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellante],

appellante (hierna: [Appellante]),
gemachtigde: mr. A.C. Herrera,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
26 augustus 2024, zaaknummer CUR202303660 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellante]
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Procesverloop

[Appellante] heeft hoger beroep ingesteld.
De regering heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 27 maart 2025. [Appellante] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig S. Payne, tolk.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellante], geboren op 26 februari 1964, is sinds 15 november 1982 werkzaam in overheidsdienst en is aangesteld in de functie van administratief medewerker bij de Uitvoeringsorganisatie Reclassering (reclassering) die valt onder het ministerie van Justitie.
1.2.
In een e-mailbericht van 19 december 2019 aan [A] van de Beleidsorganisatie Human Resources & Organisatie (HRO) heeft [appellante] verzocht om contactgegevens van iemand bij HRO die zij informatie kan vragen over de mogelijkheid van vervroegd vrijwillige uitstroom (vvu). [Appellante] had hierover gehoord van een collega. [A] heeft [Appellante] vervolgens het belangstellingsregistratieformulier vvu (formulier) toegestuurd.
1.3.
Op 10 januari 2020 heeft [appellante] het formulier per e-mail vanaf haar privé hotmailadres verstuurd naar het op het formulier vermelde e-mailadres kresementu@gobiernu.cw. De ontvangst van het formulier is dezelfde dag door kresementu met een e-mailbericht aan het hotmailadres van [appellante] bevestigd.
1.4.
Bij brief van 9 maart 2023 heeft [appellante] de minister van Bestuur, Planning & Dienstverlening (BPD) verzocht om toekenning van de vvu. In haar brief geeft [appellante] aan er weliswaar van op de hoogte te zijn dat zij te laat was met haar aanvraag, maar dat dit een aantal in de brief genoemde redenen had. Zij verzoekt de minister haar alsnog in de gelegenheid te stellen aanspraak te maken op vvu. Daarvoor heeft [appellante] verwezen naar het door haar ingestuurde formulier. Zij was in de veronderstelling dat zij zich met het formulier had aangemeld en dat zij zou worden geïnformeerd over de verdere gang van zaken. In die veronderstelling heeft zij daarom geen actie ondernomen na de laatste oproep van HRO van 4 juli 2022 om uiterlijk 31 juli 2022 vvu aan te vragen. Verder heeft [appellante] aangehaald dat de enige HR-medewerker van reclassering in de tweede helft van 2021 met vvu is gegaan waarna ze geen informatie meer heeft ontvangen over de vvu-procedure. Er werd telefonisch noch per e-mail met haar gecommuniceerd over de vvu.
1.5.
Bij besluit van 29 september 2023 (bestreden besluit) heeft de regering het verzoek van [appellante] om alsnog gebruik te maken van de vvu afgewezen. Daaraan heeft de regering, samengevat en onder verwijzing naar het advies van de commissie vvu, het volgende ten grondslag gelegd. [Appellante] heeft pas op 9 maart 2023, dus niet binnen de bij landsbesluit bepaalde periode van 15 juni 2021 tot 31 juli 2022 een aanvraag om vvu ingediend. Haar verzoek is daarom te laat gedaan. Ondanks de door haar ontvangen laatste oproep van HRO heeft [appellante] nagelaten actie te ondernemen of navraag te doen bij HRO over haar aanmelding. In het formulier is bovendien aangegeven dat het formulier bedoeld is om een berekening door APC te laten maken van haar pensioeninkomen per ingangsdatum van de (toen nog conceptregeling) vvu en dat het formulier niet als aanvraag om vvu kan worden beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De regering kon het vvu-verzoek afwijzen, omdat zij het pas op 9 maart 2023, dus niet binnen de daarvoor bij landsbesluit gestelde termijn heeft ingediend. Op basis van de voetnoten in het formulier had het [appellante] voldoende duidelijk moeten zijn dat het formulier geen vvu-verzoek was. Van [appellante] had mogen worden verwacht dat zij, bij het uitblijven van enige reactie van HRO, zelf contact zou zoeken met HRO om navraag te doen. Dat heeft zij nagelaten, ook na kennis te hebben genomen van de oproep van 4 juli 2022 om uiterlijk 31 juli 2022 het vvu-verzoek in te dienen. De regering heeft geen ruimte voor een belangenafweging. Dat het doel van de vvu het tegengaan van vergrijzing van het ambtenarenapparaat is, neemt niet weg dat de wetgever de keuze heeft gemaakt dat aanmeldingen binnen een bepaalde periode dienen te worden gedaan.
3. In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat zij na indiening van het formulier niets meer heeft vernomen van haar werkgever. De HR-contactpersoon bij reclassering was inmiddels zelf met vvu gegaan. Via de media vernam zij van de laatste oproep van 4 juli 2022, maar zij dacht zich met het formulier al te hebben aangemeld voor de vvu. De regering heeft onzorgvuldig gehandeld. Bij de afwijzing van het verzoek van [appellante] is onvoldoende betrokken dat zij tot de doelgroep van de vvu behoort.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] voldoet aan de materiële eis van 30 pensioenjaren om in aanmerking te komen voor vvu. Wat hen in de kern verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of het bestreden besluit in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. [Appellante] voert daartoe omstandigheden aan die maken dat geen sprake is van evenredigheid tussen de nadelige gevolgen voor haar van het bestreden besluit en de met dat besluit te dienen doelen.
4.2.
Artikel 9, eerste lid, van de Lv vvu bepaalt dat de werknemer een verzoek tot ontslag indient door het invullen en ondertekenen van het aanvraagformulier en dit indient bij de voorzitter van de commissie gedurende een bij landsbesluit vastgestelde termijn. Dit landsbesluit is het landsbesluit van 31 mei 2021, no. 21/0860 (P.B. 2021, no. 67). Op grond van artikel 2 van dit landsbesluit geldt voor [appellante] de termijn van 15 juni 2021 tot en met 31 juli 2022.
4.3.
Het bestreden besluit is een zogenoemd gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, namelijk artikel 9, eerste lid, van de Lv vvu in samenhang met artikel 2 van het hiervoor genoemde landsbesluit van 31 mei 2021. Dat betekent dat de regering in beginsel geen ruimte heeft voor een belangenafweging. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van een algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Het gaat dan om een onevenredige uitkomst voor de betrokkene die het bestreden besluit onevenwichtig maakt. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de betrokkene onredelijk bezwarend is.
4.4. [
[Appellante] heeft aangevoerd dat zij na het insturen van het formulier, geen correspondentie over de vvu heeft gekregen, ook niet van pensioenfonds APC die op basis van het formulier een berekening had moeten maken. De regering stelt dat [appellante] correspondentie moet hebben ontvangen via het door de overheid gebruikte Lotus-systeem. De regering heeft daartoe een foto overgelegd van een computerscherm waarop de [voornaam van appellante] is te zien in het geopende systeem. Volgens de regering is dit het Lotus-systeem en toont de foto aan dat in dit systeem ook met [appellante] wordt gecorrespondeerd.
4.5.
De Raad stelt vast dat op basis van de overgelegde foto niet is vast te stellen dat deze ziet op het Lotus-systeem en dat de getoonde naam appellante betreft, wat [appellante] betwist. Bovendien ontbreekt een zichtbare datum op de foto, zodat niet kan worden vastgesteld of de informatie op de foto dateert uit de periode van 10 januari 2020, toen [appellante] het formulier heeft ingestuurd, en 31 juli 2022, de sluitingsdatum voor het doen van een vvu-aanvraag. Verder heeft [appellante] een verklaring overgelegd van [B], sinds 2015 IT-specialist bij de reclassering. [B] verklaart hierin dat de e-mailadressen van medewerkers bij de reclassering nooit gekoppeld zijn geweest aan het Lotus-systeem van de overheid. In aanvulling hierop heeft [appellante] aangegeven dat het ministerie van Justitie op een aparte netwerkserver is aangesloten en dat de diensten die onder dit ministerie vallen, zoals KPC, de Toelatingsorganisatie en dus ook de reclassering, hun eigen e-mailadressen hebben zonder de extensie gobiernu.cw. Deze extensie wordt gebruikt door de overige ministeries, zoals bijvoorbeeld door kresementu dat onder het ministerie van BPD valt. Het e-mailadres van [appellante] bij de reclassering is [werk e-mailadres], haar privé e-mailadres [privé e-mailadres].
4.6.
Behalve de bevestiging van ontvangst van het formulier door kresementu op haar privé e-mailadres heeft [appellante] op dit adres, noch op het e-mailadres van haar werk enige (verdere) informatie over de vvu ontvangen. Niet van HRO en ook niet van APC.
4.7.
Gelet op 4.5 is de Raad van oordeel dat [appellante] haar stelling dat zij na toezending van het formulier van de zijde van de overheid geen persoonlijke informatie meer heeft ontvangen over de vvu, geloofwaardig heeft onderbouwd. De regering heeft deze stelling onvoldoende betwist, zodat de Raad van de juistheid van die stelling uitgaat.
4.8.
De regering heeft naar voren gebracht dat [appellante] kennelijk wel beschikte over de laatste oproep van HRO van 4 juli 2022 om uiterlijk 31 juli 2022 vvu aan te vragen, maar aan deze oproep niettemin geen gehoor heeft gegeven. [Appellante] haalt de oproep immers zelf aan in haar verzoek om vvu van 9 maart 2023. De regering wijst op de bij het Gerecht door haar overgelegde tekst van de laatste oproep die duidelijk maakt dat een vvu-aanvraag tot en met 31 juli 2022 kan worden ingediend. Verder was in het formulier opgenomen dat dit geen aanvraag van vvu betrof.
4.9.
De tekst van de laatste oproep luidt als volgt:
“Pa e personan ku ta interesa pa hasi uso di e areglo diVervroegd Vrijwillige Uitstroomi no a registra ainda, tene kuenta ku:Grupo 2 por aplika te ku 31 yuli 2022.”
4.10.
Daargelaten dat [appellante] ter zitting te kennen heeft gegeven de laatste oproep zelf niet te hebben ontvangen, maar erover had vernomen in de media, acht de Raad de informatie van de oproep niet eenduidig. De oproep om uiterlijk 31 juli 2022 de aanvraag om vvu in te dienen lijkt immers te worden gericht aan personen die zich nog niet hebben geregistreerd (‘i no a registra ainda’). Niet valt uit te sluiten dat die onduidelijkheid ook in de media is overgenomen. Onder deze omstandigheden valt het [appellante] niet te verwijten dat zij na de laatste oproep in de veronderstelling verkeerde geen actie te hoeven ondernemen, omdat zij zich met het formulier al had geregistreerd als geïnteresseerde in de vvu. Dat in een voetnoot op het formulier was opgenomen dat dit formulier niet als aanvraag voor pensioen kan worden beschouwd, maakt het voorgaande niet anders. Het had immers op de weg van het Land als werkgever gelegen zich ervan te vergewissen dat [appellante], die in beginsel voor vvu in aanmerking kwam en zich daarvoor ook al had laten registreren, daadwerkelijk ervan had afgezien vvu aan te vragen. Het betoog van de regering slaagt niet.
4.11.
Gelet op 4.4 tot en met 4.9 is de Raad van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat onverkorte toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Lv vvu in samenhang met artikel 2 van het landsbesluit van 31 mei 2021 in het geval van [Appellante] zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. De Raad is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van [appellante], die onbetwist voldoet aan de doelstellingen van de vvu en de in verband daarmee vastgestelde eis van minimaal 30 pensioenjaren, zwaarder moet wegen dan het belang van een strikte toepassing van de gestelde aanvraagtermijn. Er is sprake van een onevenredige uitkomst voor [appellante] die het bestreden besluit onevenwichtig maakt. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt.
Slotsom
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het bezwaar gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de regering opdragen binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het verzoek van [Appellante] met inachtneming van wat de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
5. Aanleiding bestaat de regering te veroordelen in de proceskosten van [appellante] in bezwaar en hoger beroep. Deze worden begroot op Cg 2.800,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 2 punten voor de zittingen bij het Gerecht en de Raad, waarde per punt Cg 700,-).

Beslissing

De Raad van Beroep:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet bezwaar
gegrond;
-
vernietigthet besluit van 29 september 2023;
-
draagtde regering
opbinnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het verzoek van [Appellante] met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
-
veroordeeltde regering in de kosten van [Appellante] tot een bedrag van Cg 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.P. van der Pluijm-Vrede en mr. M. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.