Uitspraak: 5 oktober 2007
Zaaknr: RvBAz 2006/42
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
[ambtenaar]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde mr. E. Schwengle,
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.L.M.C. Marsman.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Op 19 april 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen het Landsbesluit van 6 februari 2006, no. 40, waarbij appellant pensioen is toegekend.
1.2 Bij uitspraak van 6 september 2006 heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 5 oktober 2006. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 4 juli 2007, waar appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5 De uitspraak is bepaald op heden.
2.1.1 Bij Landsbesluit van 13 december 2001, no. 14, is appellant als Hoofd van de dienst technische inspecties, gerekend te zijn ingegaan 15 februari 1993 een bezoldiging toegekend overeenkomend met het bedrag behorend bij schaal 15 van de Bezoldigingsregeling Aruba, met vaststelling van zijn pensioengrondslag op Afl. 71.856,=. Daarbij is hem met ingang van 1 september 1996 een tijdelijke toelage ex artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht toegekend, ter grootte van 25% van het bedrag van de bezoldiging in hoofdschaal 15.
2.1.2 Bij Landsbesluit van 3 maart 2005, no. 10 is aan appellant met ingang van 19 december 2004 eervol ontslag uit de dienst verleend, onder dankzegging voor de door hem aan de overheid bewezen diensten. Bij Landsbesluit van 4 april 2005, no. 18, is de ontslagdatum gewijzigd in 29 december 2004.
2.1.3 Bij Landsbesluit van 6 februari 2006, no. 48 is aan appellant gerekend te zijn ingegaan 29 december 2004 pensioen toegekend naar reden van Afl. 63.480,=.
2.2 Het door appellant, destijds klager, ingediende bezwaarschrift richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van zijn pensioen in dit laatste landsbesluit, waarbij hij heeft aangevoerd dat het pensioen te laag is vastgesteld omdat van een onjuiste pensioengrondslag is uitgegaan. Appellant meent dat geïntimeerde ten onrechte heeft nagelaten de door hem genoten 25%-toeslag bij de vaststelling van zijn pensioengrondslag te betrekken.
2.3.1 Ingevolge artikel 36, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, is de ambtenaar die rechtstreeks door een beschikking in zijn belang wordt getroffen, bevoegd tot het indienen van een bezwaarschrift.
2.3.2 De pensioengrondslag van appellant is laatstelijk vastgesteld bij voornoemd Landsbesluit van 13 december 2001, no. 14. Die beslissing is als definitief te beschouwen. Dit besluit kreeg echter voor appellant eerst feitelijke betekenis, anders gezegd: trof hem eerst rechtstreeks in zijn belang, toen hem bij het Landsbesluit van 6 februari 2006, no. 48 pensioen werd toegekend. Appellant kon daarom geen rechtsmiddel aanwenden tegen de vaststelling van zijn pensioengrondslag bij Landsbesluit van 13 december 2001. Het besluit van 6 februari 2006 is daarom door het Gerecht ten onrechte opgevat als een weigering om terug te komen op de eerdere vaststelling van de pensioengrondslag. De Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen en doende wat het Gerecht had behoren te doen, een uitspraak op het bezwaarschrift geven.
2.4.1 Ingevolge artikel 44 van de Pensioenverordening Landsdienaren (PLD) worden de pensioengrondslagen van de ambtenaren vastgesteld bij de op hen van toepassing zijnde bezoldigingsregelingen. Als pensioengrondslag geldt het bedrag dat volgens de op de ambtenaar van toepassing zijnde bezoldigingsregeling, bij de bezoldiging die de ambtenaar geniet behoort.
2.4.2 Ingevolge artikel 6 van de PLD wordt onder bezoldiging verstaan, de aan de hoofdambten verbonden vaste traktementen, zonder berekening van toelagen, indemniteiten, emolumenten, wisselvallige of tijdelijke inkomsten of andere voordelen.
2.5.1 Appellant genoot in de jaren voorafgaand aan zijn pensionering een toelage van 25% bovenop zijn bezoldiging. Deze toelage is niet betrokken bij het vaststellen van de pensioengrondslag in het in bezwaar bestreden Landsbesluit. Geïntimeerde heeft dit niet gedaan omdat artikel 6 van de PLD uitdrukkelijk uitsluit dat toelagen deel uitmaken van de bezoldiging, waarop de pensioengrondslag wordt gebaseerd.
2.5.2 Appellant klaagt erover dat geïntimeerde desondanks in andere gevallen een dergelijke toelage wel heeft betrokken bij de vaststelling van de pensioengrondslag. Appellant heeft daarbij gewezen op de inhoud van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 23 oktober 2003 no. 84 (het Landsbesluit bijzondere pensioengrondslag verder te noemen het Landsbesluit h.a.m.).
2.6.1 In artikel 1, aanhef en onder a van dit besluit is bepaald dat de pensioengrondslag van ambtenaren die worden bezoldigd volgens hoofdschaal 16 en die in de periode vanaf de inwerkingtreding van dit landsbesluit tot en met 31 december 2004 met pensioen zullen gaan, met ingang van de datum die twee jaren ligt voor die inwerkingtreding, wordt verhoogd met 25%.
2.6.2 Onder b is bepaald dat de pensioengrondslag van ambtenaren die bezoldigd werden volgens hoofdschaal 16 en die met pensioen zijn gegaan in de periode vanaf 12 april 2000 tot de inwerkingtreding van dit landsbesluit, gedurende een periode van twee jaren, voorafgaand aan hun pensionering, wordt verhoogd met 25%.
2.7 Dit Landsbesluit h.a.m, waarmee wordt afgeweken van het in de PLD bepaalde, had blijkens de bovenweergegeven bepalingen slechts betrekking op die ambtenaren die werden bezoldigd volgens hoofdschaal 16 en die bovendien in de beperkte periode van 12 april 2000 tot 31 december 2004 met pensioen waren gegaan of nog zouden gaan. Appellant, die ook in die periode met pensioen ging, werd bezoldigd volgens schaal 15, zodat dat Landsbesluit niet op hem van toepassing is. Aan het bepaalde in dat besluit kan hij dus geen aanspraak ontlenen op incorporatie van de 25%-toelage in zijn bezoldiging en daarmee in zijn pensioengrondslag. Ook elders is geen wettelijke basis aan te wijzen op grond waarvan de door appellant genoten toelage mede bij de berekening van zijn pensioengrondslag moet worden betrokken.
2.8 Appellant heeft aangevoerd dat hij door de strikte toepassing van het Landsbesluit h.a.m. ten onrechte en in strijd met gewekte verwachtingen anders wordt behandeld dan degenen die op grond daarvan wel in aanmerking komen voor incorporatie van hun toelage. Naar het oordeel van de Raad is geïntimeerde slechts onder uitzonderlijke omstandigheden gehouden op grond van het gelijkheidsbeginsel van de wet af te wijken. Van dergelijke omstandigheden zal met name sprake zijn als geïntimeerde stelselmatig van de wet afwijkt. Geïntimeerde ontkent dat dit gebeurt.
2.9.1 Uit de door geïntimeerde overgelegde stukken moet naar het oordeel van de Raad worden afgeleid dat consequente toepassing is gegeven aan het Landsbesluit h.a.m. De tien ambtenaren die op grond daarvan in aanmerking zijn gebracht voor incorporatie van de 25%-toelage in de aan hun bezoldiging verbonden pensioengrondslag, waren blijkens de door geïntimeerde overgelegde stukken ingeschaald in schaal 16 en kregen leeftijdsontslag in de periode waarop het besluit van toepassing was. Niet is gebleken dat geïntimeerde buiten die tien ambtenaren nog anderen onder de werking van het Landsbesluit h.a.m. heeft gebracht.
2.9.2 Voorts is door geïntimeerde aangegeven dat, nadat de periode waarop het Landsbesluit h.a.m. betrekking had was verstreken, toelages in geen enkel geval meer bij de berekening van de pensioengrondslag zijn betrokken, vanwege de hoge lasten voor het pensioenfonds. De groep personen waarbij dit wel is gebeurd zal daarom volgens geïntimeerde beperkt blijven tot de tien personen die aan voornoemd Landsbesluit aanspraak op incorporatie van de door hen genoten toeslag konden ontlenen.
2.9.3 Appellant heeft er nog over geklaagd dat geïntimeerde aan een aantal ambtenaren ([5 namen]) die een toelage genoten, nog nadat zij met pensioen waren gegaan met terugwerkende kracht een bevordering heeft gegeven, zodat de toelage die zij aanvankelijk genoten als onderdeel van de bezoldiging de facto meetelde bij vaststelling van de pensioengrondslag. Aan de als eerste genoemde drie ambtenaren is de toelage blijkens de door geïntimeerde overgelegde stukken steeds toegekend omdat de door hen vervulde functie nog niet was opgenomen in de bezoldigingsregeling, hetgeen de Raad ook als juist heeft kunnen vaststellen. De bevordering werd in deze gevallen derhalve kennelijk gegeven met de bedoeling de gehele hen toekomende bezoldiging alsnog mee te laten tellen bij vaststelling van de pensioengrondslag. Niet kan daarom worden geoordeeld dat geïntimeerde in die gevallen in strijd met de wet heeft gehandeld door op die wijze het bepaalde in artikel 6 PLD te omzeilen.
2.9.4 De stelling van geïntimeerde dat ook [X] (hoofd bureau interne diensten) en [Y] (secretaris Ministerraad) in afwachting waren van opname van hun functie in de bezoldigingsregeling is echter onjuist, nu beide functies reeds zijn opgenomen in de bezoldigingsregeling Aruba 1986. Een andere valide reden om hen een toelage toe te kennen is door geïntimeerde niet gegeven zodat het ervoor moet worden gehouden dat die toelage hen, net als vele andere hogere ambtenaren, is toegekend in afwachting van verhoging van de bezoldiging. Met die twee gevallen is echter nog geen sprake van stelselmatig afwijken van de wet, zodat daaruit geen verplichting voor geïntimeerde voortvloeit om appellant op dezelfde wijze te behandelen. Door appellant zijn geen andere gevallen naar vorengebracht waarin geïntimeerde op dezelfde wijze is afgeweken. Aan de Raad zijn voorts uit diverse gevoerde procedures ambtshalve meerdere gevallen bekend van ambtenaren die aan het Landsbesluit h.a.m. geen aanspraak op incorporatie van hun toelage konden ontlenen en daar door geïntimeerde ook niet op een andere wijze voor in aanmerking zijn gebracht.
2.9.5 Ook in strijd met de wet gewekte verwachtingen kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd. Aan beantwoording van de vraag of dat in dit geval zou moeten gebeuren komt de Raad echter niet toe. Aan de brief van 16 december 2004 van de eerste adviseur van de Minister van Justitie aan het Hoofd DPO kon appellant immers niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat zijn 25% toelage in zijn pensioen zou worden geïncorporeerd. Die brief bevat immers gelet op de daarin gebruikte bewoordingen slechts een verzoek aan het Hoofd DPO om zulks te doen, dat bovendien wordt gedaan onder het voorbehoud “mits rechtens”.
2.10 Er is gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat geïntimeerde een ander besluit had moeten nemen. De Raad zal daarom het bezwaarschrift ongegrond verklaren.
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.