Uitspraak: 20 maart 2008
Zaaknr: RvBAz 2007/45
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Curaçao,
oorspronkelijk klaagster, thans appellante,
gemachtigde: mr. A.W.P. Eustatius
HET BESTUURSCOLLEGE VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO
zetelend te Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: L.M. Kwidama.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Op 2 februari 2007 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken. Bij uitspraak van 20 juni 2007 heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Hiertegen is namens appellante hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 20 juli 2007. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op Curaçao op 14 februari 2007, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.
Bij schrijven van 10 januari 2005 heeft appellante een verzoek ingediend om een waarnemingstoelage. Bij besluit van 28 november 2005, verzonden op 16 januari 2006, heeft geïntimeerde dit verzoek afgewezen.
Op 2 februari 2007 is namens appellante een bezwaarschrift ingediend.
Het Gerecht heeft het bezwaarschrift opgevat als zijnde gericht tegen het besluit van 28 november 2005 en appellante wegens de late indiening daarvan niet-ontvankelijk verklaard.
In beroep voert appellante aan dat zij bij schrijven van 11 januari 2007 opnieuw en met een beroep op nog niet eerder naar vorengebrachte argumenten om de door haar gewenste waarnemingstoelage heeft verzocht. Dit schrijven is niet door haar in de bezwaar- of beroepsfase overgelegd. Het bezwaarschrift richtte zich echter, aldus appellante, tegen de fictieve weigering op dat schrijven te beslissen. In het bezwaarschrift wordt dan ook gevorderd de fictieve weigering te vernietigen.
Ter zitting is door de gemachtigde van appellante overgelegd een schrijven van laatstvermelde datum, gericht aan het Bestuurscollege met daarop de vermelding “voor ontvangst: [M.C.]; datum: 16 januari 2007”. Geïntimeerde heeft de ontvangst van dit schrijven betwist en aangevoerd dat het ter zitting overgelegde exemplaar niet het gebruikelijke datumstempel draagt.
Naar de Raad ambtshalve bekend is, is [M.C.] voornoemd werkzaam als receptioniste bij het Bestuurscollege. Uit de vermelding van haar naam en een datum op bovenvermeld schrijven moet worden afgeleid dat zij dat op de daarop aangegeven datum in ontvangst heeft genomen. Appellante mocht er daarom vanuit gaan dat haar schrijven bij het Bestuurscollege was ingediend. Dat daarbij wellicht niet de interne regels in acht zijn genomen doet daar niet aan af.
In het bezwaarschrift wordt de beschikking van 28 november 2005 noch het verzoek van 11 januari 2007 genoemd. Volstaan wordt met een schets van het standpunt van appellante en de vordering de fictieve weigering te vernietigen. Naar het oordeel van de Raad had het Gerecht behoren te onderkennen dat het bezwaarschrift aldus niet, zoals vereist in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak (Rar) een duidelijke omschrijving inhield van de beschikking, handeling of weigering waartegen het bezwaar is gericht. Het Gerecht had daarom de gemachtigde van appellante conform artikel 45 Rar op het gepleegde verzuim dienen te wijzen en hem moeten uitnodigen dat te herstellen. Nu dit niet is gebeurd kan de verwarring rond de vraag naar het onderwerp van de onderhavige procedure, al is die in eerste instantie te wijten aan het onduidelijke bezwaarschrift van appellante, niet voor haar risico blijven.
Op grond van de in beroep gegeven nadere toelichting van appellante en de overgelegde stukken zal de Raad ervan uit gaan dat het bezwaarschrift was gericht tegen de weigering op haar op 16 januari 2007 ingediende verzoek van 11 januari 2007 te beslissen. Het bezwaarschrift van 2 februari 2007 is daarom niet te laat ingediend. Dit leidt de Raad echter niet tot het oordeel dat het bezwaar ontvankelijk is. Naar het oordeel van het Gerecht is dit immers prematuur ingediend, nu er op de datum van indiening nog geen weigering te beschikken tot stand was gekomen. Namens appellante is betoogd dat met een korte beslistermijn kon worden volstaan nu haar situatie reeds bekend was en geïntimeerde al eens een beslissing op een soortgelijk verzoek had genomen. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het nemen van een beslissing op haar verzoek zodanig eenvoudig was dat met een beslistermijn van minder dan drie weken kon worden volstaan zijn naar het oordeel van de Raad echter niet aannemelijk geworden. Van belang is daarbij onder meer dat appellante zich in haar verzoek beroept op de pensioendatum van een collega en de gang van zaken nadien en dat onderzoek naar de juistheid daarvan enige tijd kon vergen.
De conclusie is daarom dat het bezwaar niet-ontvankelijk moest worden verklaard, zij het op andere gronden dan die het Gerecht heeft aangenomen. De bestreden uitspraak zal daarom worden bevestigd, met verbetering van gronden.
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en A.R. Ramirez en mr.drs. J. Sybesma, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008,
in tegenwoordigheid van de griffier.