Uitspraak
zitting houdende op Curaçao,
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende om vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting voor de invoer van plaatstaal en conserveringsmiddelen. Het verzoek was ingediend op 22 oktober 2010, maar werd aanvankelijk afgewezen door de Inspecteur op 17 december 2010. Na een bezwaarschrift en een daaropvolgende afwijzing op 4 april 2011, heeft belanghebbende beroep aangetekend. De Raad heeft de zaak behandeld op 14 november 2011, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de Inspecteur ook aanwezig was.
De kern van het geschil was of de vrijstelling van invoerrechten, zoals vermeld in artikel 75 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI), van toepassing was op het ingevoerde plaatstaal en de conserveringsmiddelen. De Raad oordeelde dat het ingevoerde plaatstaal als halffabricaat kan worden beschouwd, maar dat het niet bestemd was voor industriële doeleinden in de zin van de vrijstelling. De Raad stelde vast dat belanghebbende, hoewel zij het plaatstaal verwerkte, dit deed als aannemer en niet als producent van verhandelbare goederen.
De Raad concludeerde dat de vrijstelling niet van toepassing was, omdat het ingevoerde materiaal niet bestemd was voor gebruik in een bedrijf om een industrie uit te oefenen. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de eerdere beslissingen van de Inspecteur. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van 'industrie' in de context van belastingfaciliteiten en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.