Uitspraak
zitting houdende in Aruba
gemachtigde [A],
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur over de navordering van invoerrechten. De belanghebbende, die verschillende soorten nectars invoert, had bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling van invoerrechten die door de Inspecteur waren verzonden. De Inspecteur stelde dat de door de belanghebbende gebruikte goederencode onjuist was en dat de juiste code leidde tot een hogere invoerrecht. De belanghebbende voerde aan dat zij mocht vertrouwen op de door de douane in het verleden gevolgde gedragslijn en dat de navordering in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.
Tijdens de zitting op 22 mei 2013 in Oranjestad zijn beide partijen vertegenwoordigd. De Raad heeft de feiten vastgesteld op basis van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd. De Raad oordeelde dat de door de Inspecteur toegepaste tariefpost 22.02 correct was, aangezien de ingevoerde nectars niet onder de definitie van vruchtensap vielen, maar als verdunde dranken moesten worden geclassificeerd. De Raad verwierp ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat de omstandigheden niet voldoende waren om een in rechte te beschermen vertrouwen te rechtvaardigen.
De Raad concludeerde dat de navordering rechtmatig was en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van de kosten in de beroepsfase te beoordelen, aangezien het beroep al ongegrond was verklaard.