ECLI:NL:ORBBACM:2013:22

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
2012/34188
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van de belastbare onroerende goederen en bezwaar tegen aanslag grondbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur over de waarde van een onroerende zaak en de daaropvolgende aanslag in de grondbelasting. De belanghebbende had op 28 februari 2011 een aanslag in de grondbelasting ontvangen voor het jaar 2010, maar had hiertegen bezwaar aangetekend. De Inspecteur had echter geen uitspraak op het bezwaar gedaan, wat leidde tot een beroep van de belanghebbende op 18 januari 2012 tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om uitspraak te doen.

Tijdens de zitting op 24 mei 2013 werd het procesverloop besproken, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende stelde dat de aanslagen die na 10 oktober 2010 waren opgelegd nietig waren en dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog mocht zijn vastgesteld. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de aanslag correct was.

De Raad oordeelde dat de waarde van de belastbare onroerende goederen op basis van artikel 14 van de Grondbelastingverordening voor een tijdvak van vijf jaren wordt vastgesteld. Aangezien het jaar 2010 niet het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak was, had de Inspecteur het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verklaarde de belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. Het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van de kosten in de beroepsfase werd afgewezen, omdat de Algemene Landsverordening Belastingen hiervoor geen grondslag bood.

Uitspraak

Beschikking d.d. 26 juli 2013, nr. 2012/34188
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Bonaire,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 28 februari 2011 een aanslag in de grondbelasting opgelegd voor het
jaar 2010 ter zake van een onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak) tot een bedrag van US$ 256.
Belanghebbende is op 18 maart 2011 in bezwaar gekomen tegen de aanslag. De Inspecteur heeft tot op heden geen uitspraak op bezwaar gedaan.
1.3
Belanghebbende is op 18 januari 2012 tegen de fictieve weigering in de zin van artikel 30, tweede lid, Algemene landsverordening landsbelastingen in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingezonden.
1.6
Ter zitting van 24 mei 2013 te Kralendijk zijn verschenen belanghebbende en namens de
Inspecteur [A] en [B].
1.7
De Inspecteur overlegd een pleitnotitie en licht deze toe.
De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft de onroerende zaak in 2007 verworven voor Naf. 115.000.
7.7
De onroerende zaak is niet verhuurd aan derden. Er is aan de onroerende zaak in de onderhavige jaren niet verbouwd, noch heeft onderhoud aan de onroerende zaak plaatsgevonden.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende is primair van mening dat de aanslagen die na 10 oktober 2010 zijn opgelegd door het Openbaar Lichaam Bonaire over de periode voor 10 oktober 2010 nietig zijn. Subsidiair verdedigt belanghebbende het standpunt dat indien er voor het jaar 2007 geen waarde is vastgesteld c.q. er geen aanslag is opgelegd, dat in de jaren 2008 tot en met 2010 ook niet kan. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de vastgestelde waarde voor de jaren 2008 tot en met 2010 dezelfde moet zijn als de vastgestelde waarde per 1 januari 2007 en dat derhalve de verhoging van 16% voor eerstgenoemde jaren dient te worden teruggedraaid.
4.2
De Inspecteur is van mening dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De waarde van de belastbare onroerende goederen wordt op grond van artikel 14 van de Grondbelastingverordening steeds voor een tijdvak van vijf jaren vastgesteld. Indien deze waarde onherroepelijk is komen vast te staan, ondergaat zij gedurende het genoemde tijdvak van vijf jaren geen wijziging meer, behoudens ingeval zich een in artikel 24 van de Grondbelastingverordening genoemde omstandigheid voordoet. Artikel 28 van de Grondbelastingverordening bepaalt dat in a afwijking van het bepaalde in de Algemene Landsverordening Landsbelastingen de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak en in de gevallen, voorzien bij artikel 24 van de Grondbelastingverordening, in het jaar, waarin de nieuwe aanslag is vastgesteld, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift kan indienen.
5.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag grondbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende heeft de onroerende zaak in 2007 verworven. Aangezien het jaar 2010 niet het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak is, te weten het tijdvak 2007-2011, had de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de aanslag in de grondbelasting voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De Raad zal (uitsluitend) daarom het beroep gegrond verklaren.
5.3
Het verzoek van belanghebbende om vergoeding voor de in de beroepsfase gemaakte kosten, wordt afgewezen. De kosten van de behandeling van het beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de Algemene Landsverordening Belastingen voor de vergoeding van die kosten geen grondslag biedt. Het verzoek dient bij de civiele rechter te worden ingediend.
5.4
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, GJ. van Muijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2013.