ECLI:NL:ORBBACM:2014:12

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
2011-49383
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van invoerrechten voor personenauto bij langdurig gebruik in het land van herkomst

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 maart 2014 uitspraak gedaan over de vrijstelling van invoerrechten voor een personenauto. De belanghebbende, ingeschreven in Curaçao, had op 24 augustus 2009 een tweedehands auto gekocht in de Verenigde Staten. De auto was tot 24 augustus 2010 in gebruik bij haar echtgenoot in de VS, waarna deze op 18 september 2010 naar Curaçao werd verscheept. De Douane had het verzoek om vrijstelling van invoerrechten afgewezen, omdat de auto niet minimaal een jaar in bezit en gebruik was bij de belanghebbende of haar gezin voorafgaand aan de inscheping. De belanghebbende stelde dat de auto wel degelijk aan de 1-jaarseis voldeed, omdat het gebruik door haar echtgenoot aan haar kon worden toegerekend.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende de auto op 24 augustus 2009 in gebruik heeft genomen en dat het gebruik door de echtgenoot in de periode dat de belanghebbende in Curaçao was, als gebruik door de belanghebbende kan worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de Directeur van de Douane ten onrechte had gesteld dat de auto niet aan de 1-jaarseis voldeed. De Raad heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en de beschikking van de Douane gewijzigd, zodat het verzoek om vrijstelling van invoerrechten werd ingewilligd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 maart 2014, nr. 2011-49383
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
X, te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde mr. A,
tegen
de Directeur van de Douane Curaçao

1.Het procesverloop

1.1
Belanghebbende heeft op 22 september 2010 een verzoek ingediend voor vrijstelling van invoerrechten ter zake van de invoer van een personenauto van het merk B en het type C(de auto).
1.2
Bij beschikking van 30 september 2010 heeft de Directeur van de Douane Curaçao (de Directeur) belanghebbendes verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft op 30 september 2010 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2011 heeft de Directeur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 11 mei 2011 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.5
De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 29 oktober 2013 te Willemstad zijn verschenen namens belanghebbende mr. E en namens de Directeur F en G.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is op 16 februari 2003 uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Curaçao in verband met een verhuizing naar Q-land. In augustus 2009 is belanghebbende verhuisd van Q-land naar R-land (RL). Op 29 juli 2010 is zij weer ingeschreven in het bevolkingsregister van Curaçao.
2.3
Belanghebbende heeft de auto op 24 augustus 2009 gekocht in RL. Het was een tweedehands auto. Op 26 juli 2010 is belanghebbende met haar kinderen teruggekomen naar Curaçao. Uit gegevens van de Border Management Services blijkt dat de echtgenoot van belanghebbende op Curaçao was tussen 26 augustus 2010 en 20 september 2010. De auto is op 18 september 2010 van RL naar Curaçao verscheept. De verzekering van de auto in RL liep tot 24 augustus 2010.

3.Geschil

3
3.1
Tussen partijen is in geschil of de auto in Curaçao kan worden ingevoerd onder de vrijstelling voor verhuisgoederen van artikel 35, lid 5, Landsverordening Tarief van Invoerrechten (hierna: LTvI).

4.De standpunten van partijen

4.1
Primair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de auto in elk geval één jaar onafgebroken in bezit en gebruik is geweest bij haar en haar gezin. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die verkorting van de voornoemde termijn rechtvaardigen.
4.2
De Directeur betrekt het standpunt dat de auto niet minimaal één jaar voorafgaand aan de datum van inscheping bij belanghebbende of haar gezin in bezit of gebruik is geweest. Voorts stelt de Directeur zich op het standpunt dat zich geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 36, lid 2, LTvI hebben voorgedaan.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 35 LTvI luidt:
1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van persoonlijke goederen door natuurlijke personen, die hun normale verblijfplaats naar het binnenland overbrengen.
(…)
5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, wordt voor de invoer van personenvoertuigen die deel uitmaken van de persoonlijke goederen van de belanghebbende vrijstelling verleend, indien het personenvoertuig ten minste een jaar voorafgaande aan de datum van inscheping in het land van herkomst, aantoonbaar en onafgebroken
in bezit en in gebruik was van de belanghebbende, waarbij:
a. de vrijstelling is beperkt tot één personenvoertuig per gezin of huishouding, en
b. in daartoe aanleiding gevende gevallen de douaneautoriteiten de belanghebbende zekerheid kunnen laten stellen.
5.2
Artikel 28, onder d, LTvJ bepaalt dat persoonlijke goederen zijn: goederen, bestemd voor persoonlijk gebruik door de belanghebbende bij de invoer of leden van zijn gezin.
5.3
Belanghebbende heeft de auto niet meer gebruikt vanaf 28 of 29 juli 2010 want toen was zij weer in Curaçao. Ook indien zij de auto op 24 augustus 2009 in gebruik heeft genomen, zoals zij stelt, is niet voldaan aan de eis dat de auto tenminste een jaar bij haar in gebruik is geweest vóór de inscheping op 18 september 2010. Anders dan belanghebbende meent, bepaalt artikel 28, onder d, LTvJ niet dat gebruik door een lid van het gezin van belanghebbende – in dit geval de echtgenoot – in de periode nadat belanghebbende zelf haar normale verblijfplaats naar Curaçao had verplaatst, wordt beschouwd als gebruik door belanghebbende in de zin van artikel 35, vijfde lid LTvI.
5.4
De Directeur heeft echter ter zitting verklaard dat de periode dat de echtgenoot de auto in RL heeft gebruikt nadat bh weer naar Curaçao was teruggekeerd, mag worden beschouwd als periode van gebruik door belanghebbende en dat voor toepassing van de vrijstelling dus alleen van belang is of belanghebbende de auto al op 24 augustus 2009 of pas later in gebruik heeft genomen.
5.5
De Raad betwijfelt niet dat belanghebbende de auto in gebruik heeft genomen op 24 augustus 2009, de datum van aankoop. Het was immers een tweedehands auto en tweedehands auto’s kunnen in het algemeen meteen bij aankoop in gebruik worden genomen. Ook het gegeven dat de verzekering op die datum is ingegaan, wijst op gebruik vanaf 24 augustus 2009.
5.6
Voor dat geval heeft de Directeur nog gesteld dat nader onderzoek nodig is naar het reisgedrag van de echtgenoot omdat hij meer in het buitenland was dan in RL. Belanghebbende heeft echter van meet af aan gesteld dat de echtgenot de auto in RL is blijven gebruiken tot 24 augustus 2010 en die stellig wordt ondersteund door het gegeven dat de echtgenoot op 26 augustus vanuit RL naar Curaçao is gereisd (bijlage 11 bij het vertoogschrift). De Raad heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende verstrekte informatie.
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de vrijstelling en dat het beroep gegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak en wijzigt de beschikking van 30 september 2010 in dier voege dat het verzoek om vrijstelling wordt ingewilligd.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage (voorzitter), E.F. Faase en A. Beukers-van Dooren (leden), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2014.