ECLI:NL:ORBBACM:2014:26
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.T. Boerlage
- G.J. van Muijen
- E.F. Faase
- S. Verheijen
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over premieheffing AVBZ en de toepassing van belastingtarieven
In deze tussenuitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 19 september 2014, wordt een geschil behandeld tussen X B.V., gevestigd te Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen op Curaçao. De zaak betreft de berekening van de door belanghebbende af te dragen premies AVBZ over de periode juni 2010. Belanghebbende past een percentage van 1 toe op de loonbedragen die in de eerste schijf vallen, maar de Raad oordeelt voorlopig dat deze wijze van berekening niet juist is. De Raad vindt het beleid van de belastingdienst, waarbij rekening wordt gehouden met de basiskorting, redelijk en draagt partijen op om nieuwe berekeningen te maken op basis van deze voorlopige oordelen.
Het procesverloop toont aan dat belanghebbende op 11 juli 2010 aangifte heeft gedaan voor de premieheffing AVBZ, maar dat de Inspecteur geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Na een zitting op 15 mei 2013, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht, is de zaak aangehouden voor nadere gegevensuitwisseling. Tijdens de zitting op 25 maart 2014 is de zaak opnieuw behandeld, maar belanghebbende was niet verschenen. De Raad heeft de behandeling van de zaak gesloten, omdat de Inspecteur niet meer heeft gereageerd op de door belanghebbende overgelegde stukken.
De Raad heeft in zijn beoordeling de relevante wetgeving, zoals de Landsverordening Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten (LAVBZ) en het Landsbesluit AVBZ-premie 1999, in overweging genomen. De Raad concludeert dat het premiepercentage voor de jaren 1997 en 1998 op 1% is vastgesteld, maar dat de toepassing van dit percentage voor de jaren daarna niet zonder meer kan worden overgenomen. De Raad oordeelt dat de wijze waarop de Belastingdienst het beleid heeft vormgegeven, redelijk lijkt, en dat de partijen in overleg moeten treden over de cijfermatige uitwerking van de voorlopige oordelen.