ECLI:NL:ORBBACM:2014:28

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
2011- 49379
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Economische eigendom van een pand en naheffingsaanslag winstbelasting

In deze zaak gaat het om een geschil tussen X N.V., een management N.V. gevestigd op Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen te Curaçao over een naheffingsaanslag in de winstbelasting voor het jaar 2003. De belanghebbende heeft op 17 december 2008 een naheffingsaanslag ontvangen, waartegen zij op 12 februari 2009 bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur heeft op 28 februari 2011 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, waarna belanghebbende op 15 april 2011 in beroep is gekomen. De Inspecteur heeft op 27 maart 2014 een vertoogschrift ingediend en de zaak is op 28 maart 2014 ter zitting behandeld.

De kern van het geschil betreft de vraag of de belanghebbende in 2003 de economische eigendom van een pand heeft verworven van de directeur-grootaandeelhouder (DGA). De belanghebbende stelt dat zij het pand zakelijk heeft aangeschaft en dat de prijzen voor de aankoop en verkoop zakelijk zijn vastgesteld. De Inspecteur betwist echter dat er sprake is van een economische eigendomsoverdracht en stelt dat de belanghebbende te laat in beroep is gekomen, waardoor zij niet ontvankelijk zou zijn.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat de belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep, maar dat zij niet heeft aangetoond dat zij de economische eigendom van het pand heeft verworven. De Raad concludeert dat er geen bewijs is geleverd voor de economische eigendomsoverdracht en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Inspecteur.

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 juli 2014, nr. 2011- 49379
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
X N.V., gevestigd te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde drs. A.
tegen
de Inspecteur der Belastingen te Curaçao.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 17 december 2008 voor het jaar 2003 een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 12 februari 2009 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft op 28 februari 2011 uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
1.4
Belanghebbende is op 15 april 2011 tijdig in beroep gekomen.
1.5
De Inspecteur heeft op 27 maart 2014 een vertoogschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 28 maart 2014 te Willemstad is namens belanghebbende verschenen drs. A. Namens de Inspecteur is verschenen mr. R.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is een management N.V., gevestigd op Curaçao. Directeur, enig aandeelhouder en enig werknemer van belanghebbende is mr. N.
2.2
Bij een onderzoek door de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: de Stichting BAB) bleek dat belanghebbende in 2003 een pand geactiveerd heeft voor een bedrag van NAf 335.000. In datzelfde jaar is op het pand voor een bedrag ad NAf 111.667 vervroegd afgeschreven.
2.3
Het betreffende pand staat volgens informatie van het kadaster sinds 7 januari 1993 geregistreerd op naam van N Een overgang van het pand naar belanghebbende in 2003 is niet geregistreerd bij het kadaster. Het pand is (volgens het kadaster) op 25 september 2007 door N aan een derde verkocht voor een bedrag van NAf 295.000.
2.4
In de periode 2003-2007 is het pand niet gebruikt ten behoeve van de onderneming van belanghebbende. Er zijn in deze periode ook geen huuropbrengsten verantwoord door belanghebbende.
2.5
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek van de Stichting BAB heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Naast de correctie van de vervroegde afschrijving op het pand als bedoeld in 2.2 zijn diverse andere correcties op de door belanghebbende aangegeven winst aangebracht.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag winstbelasting 2003 terecht is opgelegd voor zover deze ziet op de hiervoor genoemde vervroegde afschrijving en op een kostenpost ter zake van, kennelijk, het bewuste pand. Meer specifiek betreft het geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2003 een tot dat moment aan de digra van belanghebbende toebehorend pand in economische eigendom heeft verworven. De overige bij de onderhavige naheffingsaanslag aangebrachte correcties zijn niet langer in geschil.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende is van mening dat de aankoop van de economische eigendom van het pand is gedaan met de bedoeling om het pand zakelijk te gebruiken en dat de gehanteerde prijzen zowel van de aankoop als van de verkoop zakelijk zijn bepaald.
4.2
De Inspecteur is primair van opvatting dat belanghebbende te laat in beroep is gekomen en dat belanghebbende daarom niet ontvankelijk is.
Subsidiair is de Inspecteur van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat er geen (economische) eigendomsoverdracht van het pand aan belanghebbende heeft plaatsgevonden en er sprake is van een privé woonhuis dat niet zakelijk is gebruikt.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de Raad dat de uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 28 februari 2011. Het pro-forma beroepschrift is bij de Raad ingediend op 15 april 2011 en derhalve, gelet op artikel 31 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, tijdig. Belanghebbende is ontvankelijk is haar beroep.
5.2
De Raad oordeelt met betrekking tot het materiële geschil als volgt.
Uit de tot het geding behorende stukken en uit hetgeen ter zitting is verhandeld leidt de Raad af dat de kern van het geschil de vraag betreft, of er inderdaad sprake is van een economische eigendomsoverdracht van een pand, hoewel partijen dit in de van hen afkomstige stukken niet zo exact geformuleerd hebben. Belanghebbende stelt dat zij de economische eigendom van een pand heeft verworven teneinde dit zakelijk te gebruiken, hetgeen (naar de Raad begrijpt) ook uit haar administratie blijkt, maar legt niets ter documentatie daarvan over; zij stelt voorts dat de activering van het pand op haar balans terecht is en dat zij dus in het onderhavige jaar vervroegd op dat pand heeft kunnen afschrijven.
De Inspecteur heeft betwist dat in 2003 de economische eigendom van enig pand aan belanghebbende is overgedragen. Hij stelt dat de Stichting BAB terzake geen enkel (bewijs)stuk in de administratie van belanghebbende heeft aangetroffen en dat hij ook overigens daarvan geen documentatie van belanghebbende heeft ontvangen.
5.3
Tussen partijen staat vast dat in de jaren 2003-2007 door belanghebbende in haar jaarstukken geen enkele opbrengst uit het pand is verantwoord en dat het pand in 2007 is verkocht aan een derde. Van deze verkoop heeft belanghebbende evenmin een overeenkomst of enig ander (bewijs)stuk overgelegd; van de verkoop blijkt slechts bij het kadaster, waar de verkoop door N als - naar (kennelijk) tussen partijen niet in geschil is: in elk geval - juridisch eigenaar is geregistreerd. Belanghebbende, gepretendeerd economisch eigenaresse, zou, blijkend uit een (eventueel onderhandse) akte, haar medewerking aan de verkoop hebben moeten verlenen; ook hiervan is door partijen niets overgelegd.
5.4
Nu belanghebbende stelt dat er in 2003 sprake was van de verwerving van de economische eigendom van een pand en de Inspecteur dit betwist, dient belanghebbende dit aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Raad is belanghebbende, nu zij ter zitting omtrent een en ander geen voldoende (overtuigende) toelichting heeft kunnen geven (de gemachtigde heeft aldaar ermee volstaan te verklaren dat haar (inhoudelijk) niet méér bekend was dan uit de gedingstukken blijkt) en evenmin terzake nader bewijs heeft aangeboden, hierin niet geslaagd.
5.5
Nu de Raad van oordeel is dat er geen economische eigendom van een pand is verworven door belanghebbende, behoeft de vraag of er uitsluitend een privé aanwending van dat pand heeft plaatsgevonden, geen beantwoording. Naast een relatief kleine correctie “Water en elektra NAf 712” heeft de Inspecteur bij de onderhavige naheffingsaanslag de vervroegde afschrijving ad NAf 111.667 gecorrigeerd. Deze correcties acht de Raad gelet op het vorenoverwogene juist. Het gelijk is aan de Inspecteur.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines, en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2014.