ECLI:NL:ORBBACM:2014:38

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
2011-47313
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en bewijsvermoeden van inkomen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op Curaçao, gaat het om de belastingaanslagen die zijn opgelegd aan de belanghebbende voor de jaren 2003 en 2004. De belanghebbende heeft op 24 december 2008 een primitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2003 ontvangen, gevolgd door een navorderingsaanslag voor het jaar 2004 op 16 januari 2009. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen beide aanslagen, maar de Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan, wat leidde tot een beroep tegen de fictieve weigering op 11 november 2009.

Tijdens de zitting op 28 maart 2014 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn aangifte voor 2003, met een aangegeven inkomen van nihil, correct was. De Inspecteur daarentegen betoogde dat de belanghebbende niet van een nihil inkomen kon leven en dat de aanslag terecht was opgelegd op basis van eerdere jaren. De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende werkzaamheden verrichtte voor een vennootschap waarvan hij bestuurder is, maar geen loon of dividend ontving. De Raad oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien zonder belastbare inkomsten.

De Raad concludeerde dat de Inspecteur terecht is afgeweken van de nihil-aangifte en dat de belastingaanslag voor 2003 correct was vastgesteld. Ook de navorderingsaanslag voor 2004 werd door de Raad bevestigd, omdat de belanghebbende geen bewijs had geleverd dat de nadere aangifte onjuist was. De Raad verklaarde beide beroepen ongegrond, waarmee de belastingaanslagen werden gehandhaafd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 september 2014, nr. 2011-47313.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur]

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 24 december 2008 voor het jaar 2003 een primitieve aanslag inkomstenbelasting en op 16 januari 2009 voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 26 januari 2009 tegen beide aanslagen tijdig in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft geen uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
1.4
Belanghebbende is op 11 november 2009 tijdig in beroep gekomen tegen de fictieve weigering.
1.5
De Inspecteur heeft op 20 maart 2014 een tweetal vertoogschriften ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 26 maart 2014 een stuk ingediend bij de Raad in reactie op het vertoogschrift van de Inspecteur inzake de aanslag inkomstenbelasting 2003.
1.7
Ter zitting van 28 maart 2014 te Willemstad is verschenen belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.8
De zaken zijn ter zitting aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen (nader) te reageren op elkaars ingediende stukken en op hetgeen ter zitting is verhandeld. Partijen hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt waarna de Raad de behandeling heeft gesloten.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is bestuurder van [N.V.], gevestigd aan de [adres 1] te Willemstad en werkzaam in de door die vennootschap gedreven onderneming.
2.2
Belanghebbende is in 1999 gescheiden en dient volgens het echtscheidingsconvenant een alimentatie van NAf 3.000,- per jaar aan zijn gewezen echtgenote en zijn drie kinderen te betalen.
2.3
Belanghebbende is in 2001 hertrouwd.
2.4
Belanghebbende had, in ieder geval tot en met het jaar 2000, een hypotheekschuld van ca. NAf 400.000,-. Belanghebbende brengt in 2003 en 2004 geen hypotheekrente meer in aftrek.
Belanghebbende bezit een eigen woning, [adres 2], alwaar hij nog steeds woonachtig is.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen voor 2003 in afwijking van de nihil aangifte terecht taxatief vastgesteld op NAf 149.927?
en
2. Heeft de Inspecteur naar aanleiding van de door belanghebbende op 26 januari 2009 ingediende gecorrigeerde nadere aangifte terecht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004 conform deze nadere aangifte opgelegd?

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende is van mening dat zijn aangifte inkomstenbelasting 2003, met een aangegeven inkomen van nihil, correct is. Met betrekking tot het jaar 2004 stelt belanghebbende dat de oorspronkelijke op 14 juni 2005 ingediende aangifte met een aangegeven belastbaar inkomen van NAf 21.502 juist is en dat de nadere, op 26 januari 2009 ingediende, aangifte met een aangegeven inkomen van NAf 149.972 onjuist is.
4.2
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende in het jaar 2003 niet van een nihil inkomen kan hebben geleefd en dat terecht een op de jaren 1998 t/m 2000 gebaseerde taxatieve aanslag is opgelegd. Met betrekking tot 2004 stelt de Inspecteur dat de nader ingediende aangifte het juiste belastbare inkomen vermeldt en dat hij dus terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Vaststaat dat belanghebbende werkzaamheden verricht voor [N.V.], van welke vennootschap hij aandeelhouder en bestuurder is. Blijkens zijn aangifte 2003 heeft hij voor die werkzaamheden geen loon of andere beloning ontvangen en heeft hij evenmin inkomsten uit dividend genoten. De Inspecteur is voor het jaar 2003 afgeweken van belanghebbendes nihil aangifte en
heeftderhalve de bewijslast van de correcties. De correcties zijn gebaseerd op de, eveneens taxatief vastgestelde, inkomens van de jaren 1998 t/m 2000 met als motivering dat belanghebbende niet-van een nihil inkomen in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Op zich acht de Raad deze stelling aannemelijk; hij ontleent daaraan het (bewijs)vermoeden dat belanghebbende met de door hem verrichte werkzaamheden een bron van inkomen heeft gehad. Het is vervolgens aan belanghebbende om deze stelling te ontzenuwen.
5.2
Belanghebbende stelt dat hij op
devolgende wijze in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien:
- hij is hertrouwd in 2001 en zijn tweede echtgenote heeft een baan op Aruba met een inkomen van Ang. van 5.000,- per maand.
- hij heeft NAf 20.000,- van zijn broer in Nederland geleend.
- zijn rekening-courant met de zaak is NAf 18.041,- gestegen.
5.3
Met deze blote stellingen heeft belanghebbende echter het hiervoor bedoelde vermoeden nog niet ontzenuwd.
De Raad overweegt in dit verband dat belanghebbende, op wiens weg het heeft gelegen om zijn stellingen adequaat en controleerbaar te onderbouwen, geen bewijsstukken heeft overgelegd met betrekking tot het inkomen van zijn nieuwe partner. De wel door belanghebbende overgelegde bescheiden acht de Raad onvoldoende ter staving van de in 5.2 weergegeven stellingen.
De overgelegde bankstukken betreffende de zakelijke rekening van [N.V.]; op de door belanghebbende aangegeven datum is er een bedrag ad NAf 20.000,- gestort op deze rekening met als omschrijving "[naam belanghebbende] aanzuivering saldo". Wie dit bedrag met welk doel heeft gestort, is onduidelijk. Of het hier een lening aan belanghebbende, verstrekt door diens broer betreft, blijkt hieruit niet en evenmin blijkt hieruit of en hoe belanghebbende mede met dit bedrag in 2003 in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Van een overschrijving op een privé rekening van belanghebbende is niet gebleken.
De stijging van de rekening-courant (schuld) van belanghebbende met 'de zaak' (de Raad begrijpt: [N.V.]) komt ongeveer overeen met de helft van de door belanghebbende in 2003, via de zakelijke rekening van [N.V.], betaalde alimentatie (zie 2.2) en verklaart dus evenmin iets over de wijze waarop belanghebbende in 2003 in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Dat de desbetreffende (stijging van de) rekening-courant eventueel als dividend zou kunnen worden belast, zoals de Inspecteur stelt, staat los van de vraag op welke wijze belanghebbende in 2003 in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
Met betrekking tot de overige door belanghebbende overgelegde stukken overweegt de Raad dat, voor zover deze stukken al betrekking hebben op 2003, zij op geen enkele wijze inzicht geven in de wijze waarop belanghebbende in 2003 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
5.4
De Raad is op grond van het vorenstaande van oordeel dat belanghebbende het in 5.1 bedoelde bewijsvermoeden niet heeft ontzenuwd en dat moet worden aangenomen dat belanghebbende in 2003 heeft beschikt over (belastbare) inkomsten uit arbeid waarmee hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Dit houdt in dat de Inspecteur terecht is afgeweken van de nihil-aangifte van belanghebbende en dat zij, bij gebrek aan voldoende feitelijke gegevens, de aanslag inkomstenbelasting 2003 terecht taxatief heeft vastgesteld, met inachtneming van de belastbare inkomens over voorgaande jaren.
5.5
Met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004 welke gebaseerd is op belanghebbendes eigen, na vier jaar ingediende nadere aangifte, merkt de Raad op dat het op de weg van belanghebbende heeft gelegen om aannemelijk to maken dat de nadere aangifte onjuist is. Belanghebbende heeft hiertoe niets aangevoerd. Belanghebbende heeft evenmin iets aangevoerd met betrekking tot de stelling van de Inspecteur dat, gelet op enkele niet betwiste uitgaven, het inkomen van belanghebbende hoger moet zijn geweest dan het oorspronkelijk aangegeven inkomen van NAf 23.000,-. Naar het oordeel van de Raad heeft de Inspecteur terecht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2004 opgelegd, conform belanghebbendes eigen nadere aangifte.

6.Beslissing

De Raad verklaart de beide beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. M.T. Boer e, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2014.
Deze uitspraak is ondertekend door, mr. S. Verheijen, huidige voorzitter van de Raad van Beroep in Belastingzaken tevens lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, nu de voorzitter en de leden die over deze zaak hebben gezeten daartoe buiten staat zijn.