In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op Curaçao, gaat het om de belastingaanslagen die zijn opgelegd aan de belanghebbende voor de jaren 2003 en 2004. De belanghebbende heeft op 24 december 2008 een primitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2003 ontvangen, gevolgd door een navorderingsaanslag voor het jaar 2004 op 16 januari 2009. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen beide aanslagen, maar de Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan, wat leidde tot een beroep tegen de fictieve weigering op 11 november 2009.
Tijdens de zitting op 28 maart 2014 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn aangifte voor 2003, met een aangegeven inkomen van nihil, correct was. De Inspecteur daarentegen betoogde dat de belanghebbende niet van een nihil inkomen kon leven en dat de aanslag terecht was opgelegd op basis van eerdere jaren. De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende werkzaamheden verrichtte voor een vennootschap waarvan hij bestuurder is, maar geen loon of dividend ontving. De Raad oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien zonder belastbare inkomsten.
De Raad concludeerde dat de Inspecteur terecht is afgeweken van de nihil-aangifte en dat de belastingaanslag voor 2003 correct was vastgesteld. Ook de navorderingsaanslag voor 2004 werd door de Raad bevestigd, omdat de belanghebbende geen bewijs had geleverd dat de nadere aangifte onjuist was. De Raad verklaarde beide beroepen ongegrond, waarmee de belastingaanslagen werden gehandhaafd.