ECLI:NL:ORBBACM:2015:43

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
2013/65101
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenopbouw en salarisverlaging in het belastingrecht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen op Curaçao over de pensioenopbouw van C, die als bestuurder van belanghebbende werkzaam is. C had in 2000 een pensioengevend salaris van Naf. 450.000,-, maar na zijn emigratie naar Nederland werd zijn salaris verlaagd naar Naf. 72.000,-. Belanghebbende stelt dat op basis van artikel 3, lid 4 van de Ministeriële Beschikking Pensioenen (MBP) de pensioenopbouw van C voortgezet mag worden op basis van het oorspronkelijke salaris van Naf. 450.000,-. De Inspecteur is van mening dat deze regeling niet van toepassing is en dat de pensioenopbouw gebaseerd dient te zijn op het verlaagde salaris.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat de door belanghebbende voorgestane regeling niet van toepassing is. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een deeltijdfunctie of een terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, zoals bedoeld in de MBP. De Raad stelt vast dat C, ondanks de salarisverlaging, zijn functie als bestuurder heeft behouden en dat er geen demotie heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de pensioenopbouw niet te continueren op basis van het oorspronkelijke salaris.

De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Inspecteur om de pensioenvoorziening van belanghebbende te verlagen met een bedrag van Naf. 1.054.428,-. De uitspraak is gedaan in raadkamer op 17 maart 2015 en openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.

Uitspraak

Beschikking d.d. 01 juni 2015, nr. 2013/65101
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
X N.V.te Curaçao, belanghebbende,
gemachtigde A,
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao, de Inspecteur.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 22 oktober 2010 voor het jaar 2008 een naheffingsaanslag in de winstbelasting met een boete van 25% opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 16 december 2010 tijdig in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 augustus 2013 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 19 oktober 2013 in beroep gekomen.
1.5
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 17 maart 2015 te Willemstad zijn verschenen de machtigde van belanghebbende, A, alsmede namens de Inspecteur mr. B.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
De aandelen van belanghebbende zijn voor 100% in handen van Y N.V.
Mr. C is in het onderhavige jaar advocaat en bestuurder van belanghebbende.
2.2
Bij de onderhavige naheffingsaanslag is de door belanghebbende aangegeven winst op diverse punten gecorrigeerd. In het vertoogschrift heeft de Inspecteur aangekondigd de correctie die betrekking heeft op de afschrijving airco’s en inventaris geheel te laten vervallen. Tevens kondigt de Inspecteur aan de boete geheel te laten vervallen.
2.3
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over het te hanteren rentepercentage over de rekening-courant die bestaat tussen belanghebbende en Y N.V.
2.4
C is sedert de oprichting van belanghebbende in 1995 bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende heeft aan C een pensioentoezegging gedaan, welke is vastgelegd in een pensioenbrief.
Belanghebbende heeft in verband met deze pensioentoezegging een voorziening gevormd; deze voorziening beliep ultimo 2008 NAF 2.067.461,-.
2.5
Het pensioengevend salaris van C bedroeg in het jaar 2000 NAF 450.000,-. Eind 2000 is C, op 52-jarige leeftijd, geremigreerd naar Nederland en is zijn van belanghebbende genoten salaris verlaagd tot NAF 72.000,-.
2.6
Met een beroep op artikel 3, lid 4, van de Ministeriële Beschikking Pensioenen (hierna: MBP) heeft belanghebbende de pensioenopbouw voor C ook ná 2000 gehandhaafd naar een pensioengevend salaris van NAF 450.000,-.
2.7
De Inspecteur heeft de pensioenvoorziening van belanghebbende voor C ultimo 2008 gecorrigeerd met een bedrag van NAF 1.054.428,-.

3.Geschil

In geschil is na de mondelinge behandeling ter zitting nog uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur de pensioenvoorziening voor het aan C toegezegde pensioen, zoals belanghebbende die ultimo 2008 op haar balans heeft vermeld, terecht heeft verlaagd met een bedrag van NAF 1.054.428,- en dit bedrag aan de winst van belanghebbende heeft toegevoegd.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende is van mening dat op grond van de MBP de pensioenopbouw van C voortgezet mag worden op basis van het salaris dat C in 2000 genoot, te weten NAF 450.000,-
4.2.
De Inspecteur is van mening dat in casu de door belanghebbende voorgestane regeling niet van toepassing is en dat de pensioenopbouw van C gebaseerd dient te zijn op een salaris van NAF 72.000,- hetgeen resulteert in de aangebrachte correctie op de pensioenvoorziening ultimo 2008 van NAF 1.054.428,-.
4.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 3, lid 4, van de MBP luidt als volgt:
“Een loonverlaging kan buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie die tenminste 50% van een voltijdfunctie beloopt, dan wel het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode van 10 jaar direct voorafgaand aan in de pensioenregeling vastgelegde ingangsdatum.”
5.2
Op basis van genoemd artikel is het in twee situaties mogelijk om de pensioenopbouw te continueren op basis van een oorspronkelijk hoger loon.
De eerste situatie doet zich voor indien de betrokken werknemer een deeltijdfunctie aanvaardt die tenminste 50% van de eerder bestaande voltijdfunctie beloopt. Het salaris van C is na zijn remigratie naar Nederland verlaagd van NAF 450.000 naar NAF 72.000. De Raad concludeert dat er gelet op deze verlaging van het inkomen in casu geen sprake is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie die tenminste 50% beloopt van de oorspronkelijke voltijdfunctie.
De tweede situatie doet zich voor als de betrokken werknemer terugtreedt naar een lager gekwalificeerde functie. Naar het oordeel van de Raad is er in de situatie waarbij C remigreert naar Nederland waarbij hij in Nederland (nog steeds) een zelfstandige advocatenpraktijk uitoefent, geen sprake van een ‘terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie’ zoals bedoeld in artikel 3, lid 4, van de MBP. Het betrokken artikel bedoelt demotie-regelingen mogelijk te maken zonder dat deze consequenties zouden hebben op de pensioenopbouw. In het geval van C is er geen sprake van demotie, maar van remigratie en het om die reden terugbrengen van het aantal voor belanghebbende gewerkte uren; C is bestuurder van belanghebbende gebleven en ook daaruit blijkt al dat er geen sprake is van het aanvaarden van een lager gekwalificeerde functie.
5.3.
Gezien het vorenstaande is het gelijk aan de Inspecteur. Belanghebbende heeft voor het overige niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de aangebrachte correctie niet terecht zou zijn. Het beroep is ongegrond.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 17 maart 2015 door mrs. S. Verheijen, G.J. van Muijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris L.H. Hoogenbergen en uitgesproken in het openbaar op 01 juni 2015.
De secretaris is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.