In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 9 maart 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een opgelegde boete. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A, had in mei 2007 een aanslag in de omzetbelasting ontvangen voor het jaar 2002, met een boete van 25%. Na bezwaar en een uitspraak van de Inspecteur in april 2011, ging belanghebbende in beroep in november 2011. De Inspecteur had geen vertoogschrift ingediend en de zitting vond plaats op 17 mei 2013.
De Raad oordeelde dat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen, waardoor de beroepstermijn pas begon te lopen toen zij daarvan op de hoogte was. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk was. De Raad behandelde vervolgens de vraag of de verhuur van transportmiddelen door belanghebbende als normaal vermogensbeheer kon worden aangemerkt, wat zou betekenen dat deze niet aan omzetbelasting onderworpen zou zijn. De Raad oordeelde dat de verhuur van transportmiddelen, gezien de arbeidsintensiviteit en de noodzakelijke werkzaamheden, niet onder normaal vermogensbeheer valt.
De Raad verwierp ook het standpunt van belanghebbende dat de boete ten onrechte was opgelegd, en concludeerde dat de boete van 25% passend was. De overschrijding van de redelijke termijn voor berechting werd niet als reden voor vermindering van de boete gezien. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond.