ECLI:NL:ORBBACM:2015:47

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
2011/52566
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en boete voor verhuur transportmiddelen

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 9 maart 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een opgelegde boete. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A, had in mei 2007 een aanslag in de omzetbelasting ontvangen voor het jaar 2002, met een boete van 25%. Na bezwaar en een uitspraak van de Inspecteur in april 2011, ging belanghebbende in beroep in november 2011. De Inspecteur had geen vertoogschrift ingediend en de zitting vond plaats op 17 mei 2013.

De Raad oordeelde dat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen, waardoor de beroepstermijn pas begon te lopen toen zij daarvan op de hoogte was. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk was. De Raad behandelde vervolgens de vraag of de verhuur van transportmiddelen door belanghebbende als normaal vermogensbeheer kon worden aangemerkt, wat zou betekenen dat deze niet aan omzetbelasting onderworpen zou zijn. De Raad oordeelde dat de verhuur van transportmiddelen, gezien de arbeidsintensiviteit en de noodzakelijke werkzaamheden, niet onder normaal vermogensbeheer valt.

De Raad verwierp ook het standpunt van belanghebbende dat de boete ten onrechte was opgelegd, en concludeerde dat de boete van 25% passend was. De overschrijding van de redelijke termijn voor berechting werd niet als reden voor vermindering van de boete gezien. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 maart 2015, nr. 2011/52566.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op mei 2007 een aanslag in de omzetbelasting opgelegd voor het jaar 2002 met onbekend aanslagnummer ten bedrage van ANG 6.093,00. Tevens is een boete van 25% opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 3 juli 2007 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van april 2011 heeft de Inspecteur de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op november 2011 tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 17 mei 2013 te Willemstad zijn verschenen de voornoemde gemachtigde [A], vergezeld van hr. [B], mw. [C] en mw. [D] namens belanghebbende, alsmede mw. [E] namens de Inspecteur.
1.6
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende verleent in concernverband met vier andere, gelieerde vennootschappen, te weten [N.V. 1], [N.V. 2], [N.V. 3] en [N.V. 4], diensten op het gebied van goederenvervoer. Tot juni 2002 was belanghebbende onderdeel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met de andere groepsmaatschappijen.
2.2
Naar aanleiding van een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende transportmiddelen verhuurt aan een groepsvennootschap. Het onderhoud en de reparatie van deze transportmiddelen wordt door een of meer derde(n) uitgevoerd. De door deze derde(n) in rekening gebrachte kosten worden voldaan door [N.V. 2], die deze kosten op haar beurt doorbelast aan belanghebbende.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de verhuur van de transportmiddelen aan de desbetreffende groepsvennootschap vanaf juli 2002 geen omzetbelasting in rekening gebracht. De Inspecteur heeft deze omzetbelasting bij de onderhavige naheffingsaanslag van belanghebbende nageheven.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbendes beroep ontvankelijk is en zo dat het geval is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt dat zij de uitspraak op bezwaar niet ontvangen heeft en dat om die reden de beroepstermijn pas is gaan lopen op het moment dat zij daarmee bekend is geworden. Belanghebbende stelt voorts dat de enkele verhuur van transportmiddelen een dienst is die niet aan omzetbelasting onderworpen is omdat sprake is van `normaal vermogensbeheer'. Belanghebbende beroept zich subsidiair op het beleid van de belastingdienst om de enkele verhuur van onroerend goed, waarbij de factor arbeid gering is, als normaal vermogensbeheer buiten de heffing van omzetbelasting te laten. Zij stelt dat de verhuur van transportmiddelen eveneens normaal vermogensbeheer niet te buiten gaat.
Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat door de Inspecteur het beleid wordt gevoerd dat de enkele verhuur van transportmiddelen, wanneer de omvang arbeid gering is, ook als normaal vermogensbeheer kan worden gekwalificeerd. Zij verwijst in dit verband naar het boekenonderzoek verricht bij een andere belastingplichtige, onder Crib-numiner 121697113. Belanghebbende stelt tot slot dat de boete ten onrechte is opgelegd omdat zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Voorts stelt belanghebbende dat sprake is van overschrijding van de redelijk termijn van berechting als genoemd in artikel 6 EVRM. Belanghebbende meent dat deze overschrijding moet leiden tot een vermindering van de boete.
4.2
De Inspecteur stelt dat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 20 januari 2011 is verzonden aan belanghebbende en dat belanghebbende met haar beroep van november 2011 dus buiten de beroepstermijn van 2 maanden als genoemd in artikel 31 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. De Inspecteur heeft betoogd dat het beleid om normaal vermogensbeheer buiten de heffing van omzetbelasting te houden, niet opgaat voor transportmiddelen omdat deze roerend zijn en veel meer arbeidsintensief onderhoud vergen dan de verhuur van onroerend goed.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroepschrift hecht de Raad geloof aan de stelling van belanghebbende dat zij de uitspraak op bezwaar (nog immer) niet heeft ontvangen en dat zij zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was nadat zij op de hoogte was gekomen van het bestaan en de kennelijke inhoud van de uitspraak op bezwaar, beroep heeft ingesteld. Met toepassing van artikel 5, lid 4, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken acht de Raad het beroep van belanghebbende ontvankelijk.
5.2
Artikel 2 van de Landsverordening omzetbelasting 1999 luidt:
Onder de naam omzetbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:
a.
De levering van goederen en verrichtingen van diensten, welke in het heffingsgebied door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht;
b.
(...).
5.3
Belanghebbende meent dat de door haar verrichte verhuur niet als een dienst in de zin van dit artikel 2 kan worden aangemerkt omdat zij terzake geen enkele arbeid verricht; daarom is sprake van `normaal vermogensbeheer', aldus belanghebbende, evenals dat het geval is bij de verhuur van vastgoed.
5.4
De Raad volgt belanghebbende niet in haar standpunt. Naar zijn oordeel is de verhuur van transportmaterieel, gezien de betrekkelijk korte economische levensduur van dat materieel en de noodzakelijk daarbij komende werkzaamheden (onderhoud en reparatie, de administratie daarvan en de overige administratie en werkzaamheden, waaronder de financiering en de berekening van afschrijving, vervanging en huurprijzen van het materieel), naar zijn aard dermate arbeidsintensief, dat niet kan worden gezegd dat een zodanige verhuur normaal vermogensbeheer niet te buiten gaat. In zoverre is ook geen sprake van een met de verhuur van onroerend goed (voldoende) vergelijkbare situatie en gaat het beroep van belanghebbende op het beleid van de Belastingdienst niet op. Dat voor nagenoeg alle werkzaamheden een of meer derde(n) wordt/worden ingehuurd wiens/wier kosten aan belanghebbende worden doorbelast, maakt het voorgaande niet anders. Nu belanghebbende overigens op dit punt geen concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, is de Raad van oordeel dat de onderhavige verhuur van transportmiddelen op normale wijze is onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.
5.5
Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat door de Inspecteur beleid wordt gevoerd dat de enkele verhuur van transportmiddelen, wanneer de omvang arbeid gering is, ook als normaal vermogensbeheer dient te worden gekwalificeerd.
5.6
Voorts is de Raad van oordeel dat geen van de hiervoor weergegeven standpunten van belanghebbende pleitbaar is, met name niet nu de verhuur van transportmiddelen te ver verwijderd is van de verhuur van onroerend goed. De aan belanghebbende opgelegde boete van 25% van de verschuldigde belasting is naar zijn oordeel passend en geboden. De overschrijding van de redelijke termijn voor berechting acht de Raad geen reden voor vermindering van de boete.
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. BoerInge, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martins en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2015.