ECLI:NL:ORBBNAA:1994:BU4904

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 augustus 1994
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1993-112
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Warnink
  • J.K. Moltmaker
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingvrijdom en de veronderstelling van exploitatie door NV A

In deze zaak gaat het om de belastingvrijdom die aan NV A is verleend voor het belastingjaar 1987-1988. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 15 augustus 1994 uitspraak gedaan in het geschil tussen NV A en de Inspecteur der Belastingen. NV A had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de winstbelasting van 514.500 gulden, opgelegd door de Inspecteur. De Raad concludeert dat de Gouverneur, bij het verlenen van de belastingvrijdom, in de veronderstelling verkeerde dat NV A het hotel exploiteerde vanaf 1 april 1977, terwijl de exploitatie pas op 1 november 1982 daadwerkelijk door NV A plaatsvond. Hierdoor eindigde de belastingvrijdom op 31 oktober 1987. NV A deed een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar dit werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat NV A niet kon vertrouwen op het stilzwijgen van de Inspecteur en dat de Gouverneur niet verantwoordelijk was voor de Inspecteur in deze procedure. De Raad verwerpt het beroep van NV A en bevestigt de aanslag.

Uitspraak

Beschikking van 15 augustus 1994, nr. 1993-112
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan NV A is voor het boekjaar 1987/1988 een aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van 514.500,=. Het aanslagbiljet is gedagtekend 26 april 1993.
1.2. Bij bezwaarschrift, ingekomen ter Inspectie op 12 mei 1993, heeft NV A bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.3. Bij beschikking d.d. 14 september 1993, heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Daarbij werd de aanslag gehandhaafd.
1.4. Bij op 24 september 1993 ingekomen beroepsschrift is NV A tegen deze beschikking in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Daarna heeft NV A een verweerschrift ingezonden, waarop door de Inspecteur met een repliekschrift is gereageerd.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de Raad van 19 mei 1994, gehouden te X. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van NV A, alsmede de Inspecteur bijgestaan door A.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. Bij Landsbesluit van 24 juni 1976, no. 2, heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen beslist op het verzoek van N.V.A "om deze onderneming aan te merken als een bedrijf in de zin van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1953 (...) voor wat betreft het door haar op gronden te bouwen hotelcomplex met in totaal 118 kamers" in die zin dat deze vennootschap "voor de duur van 10 tot 11 jaren wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van (evengemelde) Landsverordening (...)".
2.2. Bij verzoekschrift d.d. 31 januari 1977 heeft NV A, toen nog geheten N.V. Z en voorts: "dat de vennootschap zich derhalve gaat bezighouden met de dagelijkse leiding en exploitatie van het hotel, waaraan bij landsbesluit van de 24ste juni 1976 no. 2 belastingvrijdom is verleend", waarna zij de Gouverneur verzocht te verklaren dat: "de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1975 op N.V. E van toepassing is gedurende de maximaal daarvoor in aanmerking komende termijn".
2.3. Het hotelcomplex werd op 1 april 1977 in gebruik genomen. De exploitatie is evenwel, anders dan in het onder 2.2. geciteerde verzoekschrift is gemeld, niet aan NV A maar aan N.V. F. gegund voor een periode van vijf jaren. NV A heeft de Gouverneur noch enig ander bestuursorgaan van dit feit op de hoogte gesteld.
2.4. De exploitatie overeenkomst tussen N.V. E en N.V. F. is op 28 juni 1978 alweer beëindigd, waarna eerstgenoemde vennootschap vanaf dat tijdstip tot en met 31 oktober 1982 het hotel voor eigen rekening heeft geëxploiteerd. Van dit feit heeft NV A evenmin de Gouverneur of een ander bestuursorgaan op de hoogte te gesteld.
2.5. Inmiddels had de Gouverneur bij Landsbesluit van 28 december 1978, no. 14, beslist op het onder 2.2 bedoelde verzoek. De Gouverneur overwoog onder meer: " dat (NV A) voor wat betreft de exploitatie van N.V. E zich daadwerkelijk zal richten op de bevordering van het vreemdelingenbezoek aan de Nederlandse Antillen en voldoet aan de in de vorenbedoeld landsverordening gestelde vereisten"; en verklaarde: " dat (NV A) ten aanzien van de exploitatie van N.V. E voor de duur van tien tot elf jaren wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1953 (....)".
2.6. Sedert haar oprichting tot 1 november 1982 is NV A niet actief geweest. Vanaf laatstgenoemde datum exploiteert zij het onderhavige complex.
2.7. In de op haar aangiften winstbelasting 1982/1983 tot en met 1986/1987 gegeven toelichtingen heeft NV A steeds gewag gemaakt van de haar verleende belastingvrijdom. Op die aangiften heeft de Inspecteur niet gereageerd.
2.8. Voor het onderhavige boekjaar deed NV A aangifte van een belastbaar bedrag van 514.500,=. De aanslag is conform de aangifte opgelegd.
3. Omschrijving geschil en standpunt van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of NV A ook in het onderhavige boekjaar nog aanspraak kon maken op de haar verleende belastingvrijdom. NV A beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
3.3. NV A heeft voorts ter zitting nog het volgende aangevoerd. "De Inspecteur pleegt vooraf te melden wanneer een tax-holiday eindigt. Dat is in casu niet gebeurd. Het is vast overheidsbeleid dat in een geval als het onderhavige een opvolgende tax-holiday wordt verleend".
3.4. De Inspecteur heeft daartegen het volgende aangevoerd. " NV A heeft bij de aanvraag voor de tax-holiday informatie verzwegen. Indien de Gouverneur van de juiste feiten op de hoogte zou zijn gesteld, had hij anders beslist. Ik heb NV A niet gemeld wanneer zo'n tax-holiday zou eindigen omdat zij niet actief was".
3.5. NV A concludeert tot vernietiging van de aanslag, de Inspecteur tot bevestiging van de bestreden beschikking en tot handhaving van de aanslag.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Uit de onder 2.2. tot en met 2.4. hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt de Raad af dat de Gouverneur, toen hij NV A de onder 2.5. hiervoor bedoelde belastingvrijdom verleende, in de veronderstelling verkeerde dat NV A reeds vanaf 1 april 1977 het hotel exploiteerde en geen rekening ermee hield of kon houden dat die exploitatie pas met ingang van 1 november 1982 voor rekening van NV A zou geschieden. Aldus bezien moet het ervoor worden gehouden dat de belastingvrijdom geacht moet worden te zijn ingegaan op 1 april 1977, zodat die vrijdom eindigde op 31 oktober 1987.
4.2. Voor zover NV A een beroep doet op een beginsel van behoorlijk bestuur als het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, faalt dat beroep. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt omdat NV A aan het enkele stilzwijgen van de Inspecteur niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat deze met NV A van oordeel zou zijn dat de belastingvrijdom niet eerder zou eindigen dan op de door NV A voorgestane datum van 31 oktober 1993. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel deelt hetzelfde lot, reeds hierom omdat het niet de Inspecteur is die belastingvrijdom verleent maar de Gouverneur. De Gouverneur is niet staatsrechtelijk verantwoordelijk voor de Inspecteur. Evenmin is hij partij in dit belastinggeschil. Mitsdien kan in deze procedure het beleid van de Gouverneur geen rol spelen.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene komt de Raad tot de slotsom dat het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
De Raad verwerpt het beroep.
mrs. H. Warnink, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink