ECLI:NL:ORBBNAA:1996:BU4951

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
29 februari 1996
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1994-115
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Kolfschoten
  • J. Moltmaker
  • J. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingstermijn in het belastingrecht en de gevolgen van uitstel voor aangifte

In deze zaak gaat het om een geschil tussen NV X en de Inspecteur der Belastingen over een navorderingsaanslag in de winstbelasting voor het belastingjaar 1983. NV X ontving een ambtshalve aanslag van f 300.000,-, verhoogd met een boete van 25% wegens het niet indienen van de aangifte. De Inspecteur legde later een navorderingsaanslag op van f 474.800,-, waartegen NV X in beroep ging. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat NV X ontvankelijk was in haar beroep, omdat het beroepsschrift tijdig was ingediend. Het geschil draaide om de vraag of de Inspecteur de navorderingsaanslag binnen de wettelijk geldende termijn had opgelegd. De Inspecteur stelde dat de navorderingstermijn vijf jaar bedraagt, te rekenen vanaf het einde van het belastingjaar, en dat deze termijn verlengd kan worden met de tijd die verstreken is tussen het indienen van de aangifte en de datum waarop deze daadwerkelijk is ingediend. De Raad oordeelde echter dat de navorderingsaanslag in zijn geheel vernietigd moest worden, omdat de Inspecteur niet binnen de wettelijke termijn had gehandeld. De Raad benadrukte dat de wetgever een duidelijke keuze heeft gemaakt voor een termijn van vijf jaar, met uitzondering voor gevallen van opzettelijke onjuistheid in aangiften. De Raad concludeerde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van een situatie die een verlenging van de navorderingstermijn rechtvaardigde.

Uitspraak

Beschikking van 29 februari 1996, nr. 1994-115
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curacao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan NV X is voor het jaar 1983 ambtshalve een aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 300.000,-, verhoogd met een boete van, na kwijtschelding, 25 procent van de in de aanslag begrepen belasting wegens het niet doen van aangifte ingevolge artikel 26 van de Landsverordening op de winstbelasting (LVWB.1940).
1.2. De Inspecteur heeft met dagtekening 1 juni 1994 aan NV X een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 474.800, , verminderd met de opgelegde aanslag naar een belastbaar bedrag van f 300.000, , derhalve over f 174.800, , verhoogd met f 11.291,64 aan interest ingevolge artikel 28, vijfde lid van de LVWB 1940 en boete ingevolge artikel 35 LVWB 1940.
1.3. Bij op 1 juli 1994 ter griffie binnengekomen beroepsschrift, ingediend door gemachtigde, bij brief gedagtekend 28 september 1994, is NV X van deze navorderingsaanslag in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 4 oktober 1995 zijn verschenen gemachtigde van NV X, alsmede de Inspecteur. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud telkens tot de gedingstukken is gerekend.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
NV X kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepsschrift tijdig binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3. De tussen partijen vaststaande feiten.
Voor de tussen partijen vaststaande feiten zij verwezen naar hetgeen vermeld is onder de loop van het geding.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de navorderingsaanslag heeft opgelegd binnen de daarvoor wettelijk geldende termijn
5. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota's deel uitmaken. Ter zitting hebben partijen daaraan nog toegevoegd, zakelijk weergegeven:
Gemachtigde: Ik wijs er op dat de Inspecteur binnen de wettelijke navorderingstermijn van vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarover belasting geheven wordt, een navorderingsaanslag had kunnen opleggen. De aangifte winstbelasting 1984, waarin de belastbare winst over 1983 stond vermeld, werd met dagtekening 6 september 1989 ter inspectie ingediend. De Inspecteur heeft bij brief, gedagtekend 18 september 1989 vragen gesteld over onder meer de aangifte 1984. Naar ons bekend heeft noch mijn kantoor, noch de voorgaande belastingadviseur uitstel voor indiening van de aangifte verzocht aan de Inspecteur.
Inspecteur: Er kan van worden uitgegaan dat geen uitstel voor indiening van de aangifte is verleend.
6. Beoordeling van het geschil.
6.1. De Inspecteur stelt primair dat de navorderingstermijn voor het geval dat geen aangifte is gedaan, dient te worden gesteld op vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop het aangiftebiljet ter inspectie is ingediend. Subsidiair stelt de Inspecteur dat de navorderingstermijn van vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarover belasting geheven wordt, dient te worden verlengd met de tijd die verstreken is tussen het tijdstip waarop de aangifte volgens artikel 22 van de LVWB behoort te worden ingediend en het tijdstip waarop de aangifte feitelijk is ingediend.
6.2. De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 33, eerste lid, LVWB 19140 laat navordering toe indien uit later bekend geworden gegevens blijkt dat een te lage aanslag is opgelegd, zolang niet sedert het einde van het jaar waarover de belasting geheven wordt, vijf jaren zijn verstreken. Uit de toelichting op de Landsverordening valt af, te leiden, dat het beginsel dat de aanslag de belastingschuld definitief formaliseert uitzondering dient te lijden, indien het materiële recht zou worden tekort gedaan. Binnen zekere grenzen dient gelegenheid te bestaan de onjuiste aanslag te herstellen. Het is echter een eis van rechtvaardigheid dat zowel de omvang als de duur van het middel van de navordering wordt gebonden. Uit de toelichting volgt naar het oordeel van de Raad dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt tussen twee tegengestelde belangen. Die keuze is vervolgens op duidelijke wijze uitgewerkt in voormelde bepaling van de Landsverordening: een navorderingsaanslag dient te worden opgelegd binnen vijf jaar na het einde van het betreffende belastingjaar. De wetgever heeft een uitzondering gemaakt op voormelde regeling, namelijk voor het geval dat een belastingplichtige onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte. In dat geval kan ingevolge artikel 50 LVWB zonder beperking in de tijd worden nagevorderd. Afgezien van het geval dat op verzoek van de belastingplichtige uitstel voor indiening van de aangifte is verleend, welk geval zich te dezen niet voordoet, volgt uit de duidelijke tekst van artikel 33, eerste lid, LVWB, welke strookt met de toelichting, alsmede uit de wetssystematiek op het stuk van navordering, zoals die volgt uit de artikelen 33 en 50 LVWB, dat de stellingen van de Inspecteur falen. De Inspecteur zij toegegeven dat de LVWB, in de uitleg die de Raad aan de betreffende artikelen geeft, de mogelijkheid openlaat dat de belastingdienst de materiële belastingschuld niet kan realiseren, een mogelijkheid waarvan het onderhavige geval een voorbeeld lijkt te zijn. Het ligt echter op de weg van de wetgever om desgewenst voor die situatie oplossing te brengen door een herbezinning op het navorderingsregime
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan NV X is, zodat de navorderingsaanslag in zijn geheel dient te worden vernietigd.
7. De beslissing:
De Raad vernietigt de navorderingsaanslag
mrs. J.M. Kolfschoten, J. Moltmaker, J. van den Berge