ECLI:NL:ORBBNAA:1997:BU5481

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 september 1997
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1995-078
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing verhuisboedelvrijstelling bij invoer van een auto door een studente in de Verenigde Staten

In deze zaak heeft appellante op 29 mei 1995 een personenauto aangegeven voor invoer en verzocht om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling. Dit verzoek werd afgewezen door de Inspecteur der Belastingen, waarna appellante bezwaar maakte. Het bezwaar werd eveneens afgewezen, wat leidde tot een beroepschrift dat op 10 augustus 1995 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 april 1997 in Aruba, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil betreft de vraag of de verhuisboedelvrijstelling van toepassing is op de invoer van de auto. Appellante stelt dat zij recht heeft op deze vrijstelling, terwijl de Inspecteur dit ontkent. De Raad overweegt dat volgens de wet de vrijstelling alleen kan worden toegepast als de auto daadwerkelijk in gebruik is geweest in het buitenland. De Raad concludeert dat appellante, die geen rijbewijs had en de auto slechts kort verzekerd had, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij behoefte had aan een auto tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten.

De Raad oordeelt dat er geen sprake is van gebruik van de auto in de zin van de wet, en verwerpt het beroep van appellante. De beslissing van de Raad van Beroep voor Belastingzaken is daarmee dat de aanvraag voor de verhuisboedelvrijstelling niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

Beschikking van 15 september 1997, nr. 1995-078
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding:
1.1. Op 29 mei 1995 heeft appellante op een enig document C-420 DVV ten invoer aangegeven een personenauto. Zij verzocht daarbij om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling van artikel 128, lid 1, aanhef en ten 8°, aanhef en onderdeel d, LIUD jo. artikel 7 UB art. 128. Bij beschikking van 16 juni 1995 werd dat verzoek afgewezen.
1.2. Bij bezwaarschrift van 29 juni 1995, dus tijdig, maakte appellante bezwaar tegen evengemelde beschikking. Bij beschikking van 17 juli 1995 wees de Inspecteur het bezwaar af.
1.3. Bij beroepschrift van 10 augustus 1995, op dezelfde dag bij de Raad ingekomen, heeft appellante beroep ingesteld tegen deze beschikking. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 25 april 1997, gehouden op Aruba. Beide partijen zijn verschenen en hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota.
2. Vaststaande feiten:
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. Appellante woonde en studeerde destijds in P (VS). Op 5 oktober 1994 kocht zij daar van garage A de onder 1.1 bedoelde auto die haar werd geleverd op 19 november 1994. Haar werd geen sales-tax in rekening gebracht. De "odometer disclosure statement" is eveneens gedateerd op 19 november 1994 en vermeldt "that the odometer now reads 03 (no tenths) miles".
2.2. Appellante had toentertijd geen rijbewijs. Op 16 december 1994 heeft zij een "six (6) hour pre-licensing driver course" gevolgd. In verband daarmee is de auto in de periode van 13 december 1994 tot 31 januari 1995 verzekerd geweest. Buiten die periode mocht de auto alleen op de campus en niet op de openbare weg worden gebruikt. Appellante reed met de auto op de campus; derden reden ook wel op de openbare weg. Ten tijde van de invoer op 29 mei 1995 vermeldde de kilometerteller (odometer) 1452 mijl.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen:
3.1. In geschil is de vraag of op de invoer van de auto de verhuisboedelvrijstelling van toepassing is. Appellante beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
4. Overwegingen omtrent het geschil:
4.1. Blijkens het bepaalde in artikel 7, lid 4, UB art. 128 kan de verhuisboedelvrijstelling worden toegepast indien onder meer is voldaan aan het vereiste dat de auto bij appellante in het buitenland, dus buiten Curaçao, in gebruik was. Van gebruik in deze zin kan slechts worden gesproken indien appellante - ter bevrediging van haar behoefte aan een personenauto - zich bij voortduring of bij herhaling van de auto zou hebben bediend; vgl. RBB 2 maart 1992, nr. 1991/16.
4.2. Gelet op de onder 2.2 vastgestelde feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat appellante tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten behoefte had aan een personenauto. Geen redelijk denkend mens kan immers volhouden dat een studente die niet in het bezit was van een rijbewijs en van wie is gesteld noch gebleken dat zij over een chauffeur beschikte, behoefte had aan een personenauto. Zulks klemt te meer nu de auto slechts gedurende een maand was verzekerd zodat - buiten die ene maand - met de auto niet eens op de openbare weg mocht worden gereden. Daarbij komt dan nog dat in feite nauwelijks - want gemiddeld slechts ± 12 km per dag - met de auto is gereden. Van gebruik in de onder 4.1 bedoelde zin was dus geen sprake. Het beroep is dan ook ongegrond.
5. Beslissing:
De Raad verwerpt het beroep.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink