ECLI:NL:ORBBNAA:1998:BU5141

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
30 oktober 1998
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1994-125b
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Raad van Beroep voor Belastingzaken inzake invordering van aanslagen en ontvankelijkheid van bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 30 oktober 1998 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van appellant tegen een beschikking van de Inspecteur der Belastingen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een aanslag Inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1982, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaarschrift niet-ontvankelijk. Appellant stelde dat hij de aanslag nooit had ontvangen en dat deze verjaard was. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat appellant te laat had gereageerd op de eerdere correspondentie. Tijdens de zitting op 24 april 1998 in Aruba hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Raad oordeelde dat, hoewel appellant lang had gewacht met het splitsen van zijn beroepschrift, hij toch ontvankelijk werd verklaard omdat de Raad geen herinnering had gestuurd. Echter, de Raad oordeelde dat er geen bijzondere redenen waren om de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift te verlengen, waardoor de Inspecteur het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad merkte op dat het niet tot zijn bevoegdheid behoort om te oordelen over de invordering van rechtsgeldig opgelegde aanslagen in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 30 oktober 1998, nr. 1994-125b
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding:
1.1 Aan appellant is een aanslag Inkomstenbelasting 1982 opgelegd, gedagtekend 23 juni 1986 naar een zuiver inkomen van Aƒ 88.057. Tegen deze aanslag heeft appellant bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift ingekomen op 29 april 1992.
Bij beschikking van 6 mei 1994, nr. 831, heeft de Inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en de opgelegde aanslag gehandhaafd.
1.2 Appellant heeft tegen de beschikking van de Inspecteur op zijn bezwaarschrift beroep ingesteld bij beroepschrift, ingekomen bij de Raad op 21 juli 1994. Aangezien dit beroepschrift betrekking had op meer dan één aanslag, heeft de Raad appellant in de gelegenheid gesteld het beroepschrift te splitsen. Het gesplitste beroepschrift - waarvan de argumentatie inhoudelijk gelijk is aan die van het eerder ingediende beroepschrift - is bij de Raad ingekomen op 8 december 1997. De Inspecteur heeft vervolgens een vertoogschrift ingediend.
1.3 De zaak is behandeld ter zitting van de Raad te Aruba op 24 april 1998, waar verschenen zijn appellant en de Inspecteur. Beide partijen hebben hun standpunt nader mondeling toegelicht.
2. Standpunten van partijen:
2.1 Appellant stelt, dat hij het aanslagbiljet nimmer heeft ontvangen en dat hij van het feit dat de aanslag was opgelegd pas kennis kreeg nadat de Ontvanger een dwangschrift had uitgevaardigd. Hij heeft derhalve zo tijdig mogelijk bezwaar gemaakt. De aanslag is naar zijn mening ouder dan vijf jaar en dus verjaard. Hij acht het in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur om een zo oude aanslag na zoveel jaar nog te innen.
2.2 De Inspecteur acht in de eerste plaats het beroepschrift niet ontvankelijk, omdat de formele gebreken pas drie jaar later door appellant zijn hersteld. In de tweede plaats is de Inspecteur van mening, dat het bezwaarschrift terecht wegens termijnsoverschrijding niet ontvankelijk is verklaard. Er is in de tachtiger jaren herhaaldelijk correspondentie naar het adres van appellant gezonden, o.a. aanslagbiljetten, die vervolgens door appellant zijn ingevuld en ingediend. Er is geen reden om aan te nemen, dat de aanslagbiljetten appellant niet zouden hebben bereikt. De Inspecteur acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan de bezwaartermijn zou moeten worden verlengd. Nu niet is gebleken dat de aanslag onjuist is, ziet de Inspecteur ook geen reden deze ambtshalve te verminderen.
3. Overwegingen omtrent het geschil:
3.1 Hoewel het wel bijzonder lang heeft geduurd voordat appellant gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de Raad om zijn beroepschrift te splitsen, zal de Raad, mede gelet op het feit dat de Raad na 1994 geen herinnering aan appellant heeft verzonden, appellant ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
3.2 Gelet op hetgeen door partijen over en weer daartoe is aangevoerd, kan er naar het oordeel van de Raad niet worden gesproken van bijzondere redenen op grond waarvan de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zou kunnen worden verlengd. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift derhalve terecht niet ontvankelijk verklaard. In verband daarmee komt de Raad niet meer toe aan een oordeel over de vraag of de Inspecteur de aanslag binnen een redelijke termijn na het verstrijken van het belastingjaar heeft opgelegd. Het beroep van appellant is derhalve ongegrond.
3.3 Ten overvloede merkt de Raad op, dat het niet tot zijn bevoegdheid behoort te oordelen over de vraag of de invordering van - rechtsgeldig opgelegde - aanslagen in strijd is met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Die vraag kan appellant eventueel aan de burgerlijke rechter voorleggen.
4. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs A.W.M. Bijloos, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink