ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU9652

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
22 februari 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1998/140
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Raad van Beroep voor Belastingzaken inzake retributieverordeningen en bezwaarprocedures

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 22 februari 1999 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar en beroep van appellante tegen een sommatie van de Eilandsontvanger tot betaling van retributies over de jaren 1991 tot en met 1996. De Raad oordeelt dat hij niet bevoegd is om te oordelen over de jaren 1991 tot en met 1994, omdat de Retributieverordening 1975 geen beroep op de Raad openstelt voor die jaren. De overwegingen van de Raad hebben enkel betrekking op de jaren 1995 en 1996. Appellante heeft gesteld dat er geen aanslag is uitgereikt, waardoor zij geen bezwaar kon maken. Het Bestuurscollege heeft echter betoogd dat kennisgevingen zijn verzonden. De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over deze kennisgevingen en de mogelijkheid van bezwaar. De Raad verzoekt het Bestuurscollege om nadere commentaar en stukken te overleggen, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld. De einduitspraak houdt in dat de Raad de verdere beslissing aanhoudt in afwachting van de nadere schriftelijke gedachtenwisseling.

Uitspraak

Beschikking van 22 februari 1999, nr. 1998/140.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Procesverloop
1.1. Appellante heeft op 14 augustus 1997 van de Eilandsontvanger een sommatie ontvangen tot betaling van een bedrag van Naf. 11.488,79 aan nog te betalen retributies over de jaren 1991 tot en met 1996 ter zake van het in het bezit zijn van een vestigingsvergunning d.d. 19 augustus 1981.
1.2.. Appellante heeft tegen de sommatie een bezwaarschrift ingediend, bij verweerder (hierna: het Bestuurscollege) ingekomen op 26 augustus 1997.
1.3. Bij beschikking van 18 juni 1998, nr. 987, heeft het Bestuurscollege het bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard en de heffingsaanslagen over de jaren 1989 tot en met 1996 aldus gecorrigeerd, dat over 1989 tot en met 1991 niets meer is verschuldigd, over 1992, 1993 en 1994 telkens Naf. 1.000 en over 1995 en 1996 telkens Naf. 1.250.
1.4. Bij beroepschrift, bij de Raad ingekomen op 11 augustus 1998 en mitsdien tijdig heeft appellante beroep ingesteld tegen de beschikking van het Bestuurscollege op haar bezwaarschrift.
1.5. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op Sint Maarten op 17 november 1998. Verschenen zijn de gemachtigde van appellante, vergezeld van Z, alsmede het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door A, vergezeld van B. Beide partijen hebben gepleit overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota. De pleitnota van het Bestuurscollege is aangeduid als vertoogschrift en is vergezeld van een drietal bijlagen, tegen de overlegging waarvan de wederpartij geen bezwaar heeft gemaakt.
2. Vaststaande feiten
2.1. Bij Besluit van 19 augustus 1981, nr. 661, heeft het Bestuurscollege aan appellante op de voet van de Landsverordening Vestigingsregeling voor Bedrijven, PB 1946, no. 43, een vestigingsvergunning verleend.
2.2. Op dat moment gold de Retributieverordening Sint Maarten 1975, zoals gewijzigd en in haar geheel herschreven bij de Eilandsverordening van 30 januari 1986, Ab 1986, nr. 1.
Art. 3 van die Eilandsverordening luidt:
Ten bate van het eilandgebied Sint Maarten worden voor de hierna vermelde, vanwege het eilandgebied uit te geven vergunningen, onder de naam “leges” retributies geheven naar de volgende grondslagen en tarieven.
1. Enz.
XIV. VESTIGINGSVERGUNNINGEN
1. Voor de afgifte van een vergunning:
a. tot het vestigen en drijven van een zaak, verleend aan een naamloze maatschappij:
bij een maatschappelijk kapitaal bij oprichting van f. 10.000,-- tot f. 100.000             f. 1000,--
2. enz.
3. Boven de retributies genoemd onder 1 wordt jaarlijks voor het hebben van een vergunning een retributie in rekening gebracht. Het tarief voor die retributie is gelijk aan dat, neergelegd in lid 1 van dit artikel.
2.3. Ingevolge art. 19 van de verordening kan een belanghebbende binnen twee weken nadat hij van een aan hem opgelegde heffing kennis heeft gekregen, doch uiterlijk binnen een maand na de dagtekening van de mededeling of aanslag bezwaar maken bij het Bestuurscollege. Art. 20 bepaalt dat een belanghebbende binnen twee weken na ontvangst van de beschikking op het bezwaarschrift in beroep kan komen bij de Eilandsraad, die in hoogste instantie beslist.
2.4. De Retributieverordening Sint Maarten 1975 is met ingang van 1 oktober 1994 vervangen door de Precario- en Retributieverordening 1994, AB 1994, nr. 12. De van belang zijnde bepalingen zijn:
Artikel 1
1. Enz.
2. Onder de naam “Retributie” worden rechten geheven ter zake van het gebruik of genot van de voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen, of inrichtingen, dan wel door of vanwege het eilandgebied bewezen diensten.
Artikel 6
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 17
1. Hij die bezwaar heeft tegen een heffingsaanslag als bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 of tegen een ingevolge enige bepaling van de verordening door het Bestuurscollege gedane beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van de heffingsaanslag of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een bezwaarschrift indienen bij het Bestuurscollege.
2. Enz.
Artikel 18
Hij die bezwaar heeft tegen een ingevolge het vorige artikel gedane beslissing van het bestuurscollege kan binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van het besluit of die van het ontvangstbewijs in beroep komen bij de Raad van Beroep voor belastingzaken.
PRECARIORECHTEN – EN RETRIBUTIETARIEVENTABEL 1994
I. enz.
II. VI.
B. Onverminderd het bepaalde in artikel 1 jo. Hoofdstuk 24 van de Tarieventabel van de Legesverordening 1994 wordt jaarlijks bij het begin van het kalenderjaar van de vergunninghouder een recht geheven voor het hebben van een vergunning voor:
a. het vestigen en drijven van een zaak, verleend aan een naamloze maatschappij (“N.V.”):
bij een maatschappelijk kapitaal bij oprichting van fl. 10.000 tot fl. 100.000            fl. 1250,--
2. enz.
2.5. Op basis van de hiervoor vermelde bepalingen was appellante voor de jaren 1992, 1993 en 1994 jaarlijks een bedrag van Naf. 1000 verschuldigd en voor de jaren 1995 en 1996 jaarlijks een bedrag van Naf. 1250. Appellante heeft die bedragen niet betaald.
2.6. De onder 1.1 bedoelde sommatie bevat de volgende toelichting:
“Betalingen dienen te geschieden aan de kassa van het eilandsontvangkantoor binnen weken na dagtekening van de bijgevoegde specificatie.
Gemotiveerde bezwaren dienen ook binnen de gestelde twee weken schriftelijk ingediend te worden t.a.v. ondergetekende op het Eilandsontvangkantoor.
Indien u reeds eerder bezwaar gemaakt heeft tegen de openstaande bedragen bieden wij onze verontschuldigingen aan voor het ongemak, maar verzoeken wij u vriendelijk een afschrift hiervan aan ons te verstrekken.
In het geval dat na de periode van twee weken geen reactie is ontvangen, is de Eilandontvanger gedwongen over te gaan tot invorderingsmaatregelen.”
3. Geschil
In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar- en beroepschrift van appellante en voorts of de Precario- en retributieverordening 1994 verbindend is.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.1. De Raad is niet bevoegd om te oordelen over de heffing met betrekking tot de jaren 1991 (over welk jaar de heffing overigens bij de beschikking op het bezwaarschrift is teruggebracht tot nihil), 1992, 1993 en 1994, aangezien de voor die jaren geldende Retributieverordening 1975 beroep op de Raad niet openstelt. De hierna volgende overwegingen hebben derhalve slechts betrekking op de heffing over de jaren 1995 en 1996.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de verweerder terecht betoogd, dat mogelijkheid van bezwaar, vermeld in de onder 2.6 geciteerde toelichting, kennelijk bedoeld is om een belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren tegen de invorderingsmaatregelen van de Eilandontvanger kenbaar te maken. Daarop wijst de voorlaatste alinea van bedoelde toelichting, waarin de mogelijkheid wordt onderkend, dat reeds eerder bezwaar is gemaakt tegen de heffing, terwijl voorts in de laatste alinea van die toelichting het nemen van de invorderingsmaatregelen wordt gekoppeld aan het uitblijven van een reactie binnen de gestelde termijn. Bovendien zijn de in de toelichting genoemde termijnen van twee weken niet in overeenstemming met de termijn van twee maanden, genoemd in art. 17 van de Verordening van 1994.
4.3. In haar beroepschrift heeft appellante gesteld, dat er aan haar geen aanslag is uitgereikt op grond waarvan zij bezwaar had kunnen maken. Daartegenover heeft het Bestuurscollege betoogd, dat per 1 maart 1995 en 1 maart 1996 kennisgevingen zijn verzonden van de heffingen over 1995, resp. 1996. Nadere verklaringen van partijen dienaangaande zijn ter zitting niet gegeven. Tegenover het gestelde door het Bestuurscollege met betrekking tot de verzending is de enkele ontkenning van de ontvangst in het beroepschrift niet voldoende. Omdat het Bestuurscollege zijn standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, bestaat de mogelijkheid dat de gemachtigde van appellante zich daarop onvoldoende heeft voorbereid. De Raad zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog nader uit te laten.
4.4. Naar de Raad uit eigen wetenschap bekend is, worden de kennisgevingen van heffingen door het Bestuurscollege niet steeds voorzien van een verwijzing naar de mogelijkheid van bezwaar en beroep. De Raad heeft daaraan in een ander geval de consequentie verbonden, dat de bezwaartermijn niet is ingegaan. Denkbaar is dat zich in het onderhavige geval – aangenomen dat de kennisgevingen inderdaad zijn verzonden – eenzelfde situatie voordoet.
Appellante zou dan alsnog ontvankelijk moeten worden verklaard in haar bezwaar. De Raad verzoekt daarom het Bestuurscollege om – zo mogelijk – kopieën over te leggen van de bedoelde kennisgevingen en zich nader uit te laten over de vraag of de bedoelde rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt en zo ja, wat dit betekent voor het onderhavige geval.
4.5. De Raad verzoekt het Bestuurscollege zijn nadere commentaar als bedoeld in de punten 4.3 slot 4.4, vergezeld van de gevraagde stukken, vóór 1 april 1999 zijn reactie daarop gelijktijdig aan de Raad en aan het Bestuurscollege toe te zenden (vergezeld van een kopie van de sommatie van de Eilandontvanger, waarvan de Raad slechts over de toelichting beschikt), zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld ter zitting van de Raad medio april 1999.
Beslissing
De Raad stelt partijen in de gelegenheid tot een nadere schriftelijke gedachten wisseling als bedoeld onder 4.5 en houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.
mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld, leden.