ECLI:NL:ORBBNAA:1999:BU9691

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 oktober 1999
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1998/224
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting met betrekking tot het reinigen van textiel en verhuur van linnengoed

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen een appellante en de Inspecteur der Belastingen over een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting (ABB) voor het belastingjaar 1998. De appellante, die zich bezighoudt met het verhuren van linnengoed en handdoeken en het reinigen van kleding en ander textiel, ontving een naheffingsaanslag van Na? 12.000 voor het tijdvak van 1 tot en met 31 mei 1998. Na bezwaar van de appellante handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslag, wat leidde tot beroep bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 april 1999, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kern van het geschil was of het reinigen van kleding en ander textiel onder de diensten van schoonmaakbedrijven valt, zoals de Inspecteur stelde, of niet, zoals de appellante betoogde. De Raad overwoog dat de wetgeving omtrent de ABB, specifiek post g van Tabel III van de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996, niet van toepassing was op het reinigen van kleding en ander textiel. De Raad concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd voor deze diensten.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en verminderde de naheffingsaanslag tot een bedrag van Na? 322,36, enkel voor de verhuur van linnengoed en handdoeken, terwijl de aanslag voor het reinigen van textiel werd vernietigd.

Uitspraak

Beschikking van 15 oktober 1999, nr. 1998/224.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 5 augustus 1998, over het tijdvak 1 tot en met 31 mei 1998 een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting opgelegd van Na? 12.000. Nadat appellante tegen die naheffingsaanslag bezwaar had aangetekend, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Tegen de beslissing op bezwaar is appellante tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 1999, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn verschenen en hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Appellante houdt zich bezig met het verhuren van linnengoed en handdoeken, het nat reinigen van kleding en overig textiel en de exploitatie van een wasserette. Zij heeft aan haar cliënten in de maand mei 1998 geen algemene bestedingsbelasting (hierna: ABB) in rekening gebracht. Zij heeft ook geen aangifte ABB gedaan. Appellante ontving in die maand aan vergoedingen voor het verhuren van linnengoed en handdoeken Na? 5.695,08 en voor het reinigen van kleding en overig textiel Na? 17.842,69. De Inspecteur heeft aan appellante de onderhavige naheffingsaanslag zonder verhoging opgelegd naar een geschat bedrag.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of het reinigen van kleding en ander textiel door appellante (met ingang van 1 januari 1998) is aan te merken als “diensten als verricht door schoonmaakbedrijven” in de zin van post g van Tabel III van de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 (hierna: LABB), zoals de Inspecteur stelt en appellante ontkent. Indien deze diensten onder de post g van Tabel III vallen, zijn partijen, zo begrijpt de Raad, eenparig van oordeel dat appellante (6/106 x Na? 23.537,77 =) Na? 1.332,33 aan ABB over de maand mei 1998 verschuldigd is.
3.2. Appellante stelt dat post g van Tabel III, gelet op de wetsgeschiedenis van de LABB en het taalgebruik, ziet op schoonmaakwerkzaamheden in gebouwen en terreinen en niet op het reinigen van kleding en ander textiel.
3.3. De Inspecteur stelt dat de werking van post g van Tabel III met ingang van 1 januari 1998 is uitgebreid bij de aanpassing van de LABB. In de memorie van toelichting, pagina 21 onderdeel B, blijkt de bedoeling van de wetgever. Een grammaticale uitleg van post g belet niet om schoonmaakdiensten te begrijpen onder diensten als verricht door schoonmaakbedrijven.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 1, lid 1, onderdeel c, van de LABB wordt in Tabel III, behorend bij de LABB, een limitatieve opsomming gegeven van de diensten ter zake waarvan de ABB wordt geheven. Tabel III vermeldt onder de post g met ingang van 1 juli 1996: “de diensten verleend door schoonmaakbedrijven”. Volgens de memorie van toelichting op het ontwerp van de LABB (bladzijde 22) heeft post g betrekking op “werkzaamheden in gebouwen en terreinen”. Partijen stellen naar het oordeel van de Raad terecht dat het reinigen van kleding en overig textiel met ingang van 1 juli 1996 niet onder post g werd begrepen. Een anders luidende uitleg zou trouwens ook niet stroken met het dagelijkse taalgebruik van het woord schoonmaakbedrijf.
4.2. Met ingang van 1 januari 1998 is post g van Tabel III gewijzigd in: “de diensten als verricht door schoonmaakbedrijven met uitzondering van het schoonmaken van auto’s”. Door deze wijziging is de werking van post g opgerekt, aldus leert de betreffende memorie van toelichting (bladzijde 21). Niet alleen schoonmaakbedrijven, maar ook andere ondernemers die diensten verlenen zoals verricht door schoonmaakbedrijven zijn nu belastingplichtig. Bovendien valt voortaan ook het schoonmaken van de in gebouwen en (op) terreinen aanwezige goederen onder post g. Onder de laatste uitbreiding is bijvoorbeeld begrepen de dry cleaning van de stoffering van gebouwen, ter plaatse of elders. Aldus begrijpt de Raad de memorie van toelichting. De Raad kan in de gewijzigde tekst van post g en in de memorie van toelichting niet lezen, zoals de Inspecteur betoogt, dat ook schoonmaakdiensten zoals het reinigen van kleding en overig textiel belastbaar zijn geworden. Als de wetgever werkelijk de te belasten prestaties had willen uitbreiden in de door de Inspecteur voorgestane zin, had hij dat ondubbelzinnig in de tekst van de LABB tot uitdrukking moeten brengen. Aan de fiscale wetgeving moet immers de eis worden gesteld dat de belastingplicht daaruit onmiskenbaar blijkt.
4.3. De Raad komt tot de slotsom dat de onderhavige naheffingsaanslag ten onrechte mede betrekking heeft op de vergoedingen die appellante heeft ontvangen voor het reinigen van kleding en ander textiel. De vergoedingen ontvangen voor het verhuren van linnengoed en handdoeken zijn daarentegen, zoals partijen eenparig oordelen, terecht in de naheffing van ABB betrokken. De naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot
6/106 x Na? 5.695,08 = Na? 322,36.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van Na? 322,36.
mrs. A.W.M. Bijloos, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen.