ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU3779

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
6 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/005
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • J. Ilsink
  • A. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag algemene bestedingsbelasting met betrekking tot hotelarrangementen

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante, een hotelexploitant, tegen een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting over de periode van juli 1996 tot en met oktober 1998. De naheffingsaanslag, opgelegd op 30 juni 1999, bedroeg Naf 125.213 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van Naf 27.786. Na bezwaar van appellante heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag op 10 november 1999 verminderd tot Naf 125.213 zonder verhoging. Appellante is hiertegen in beroep gegaan bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken, wat resulteerde in een zitting op 21 november 2000 te Curaçao.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht een component voor ontbijt heeft onderscheiden in de arrangementsprijs van het hotel. Appellante bood een standaardarrangement aan, bestaande uit een vliegretour en hotellogies met ontbijt, tegen één prijs. Appellante stelde dat, indien gasten geen gebruik maakten van het ontbijt, er geen korting op de prijs werd verleend. De Inspecteur daarentegen stelde dat het ontbijt een zelfstandige prestatie is en dat 5% van de arrangementsprijs als vergoeding voor het ontbijt moet worden aangemerkt.

De Raad heeft vastgesteld dat het standaardarrangement een bundeling van prestaties is, waarbij het ontbijt als zelfstandige prestatie moet worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat gemiddeld 5% van de arrangementsprijs betrekking heeft op het verstrekken van ontbijt. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur werd bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 6 augustus 2001, nr. 2000/005
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
appellante
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellante werd met dagtekening 30 juni 1999 een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting opgelegd over de periode juli 1996 tot en met oktober 1998, tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van Naf 125.213 met een verhoging van Naf 27.786.
1.2. Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar verminderde de Inspecteur bij uitspraak van 10 november 1999 de naheffingsaanslag tot Naf 125.213 aan enkelvoudige belasting zonder verhoging.
1.3. Bij op 7 januari 2000 ter griffie van de Raad binnengekomen beroepschrift is appellante van deze uitspraak in beroep geko¬men.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 21 november 2000 te Curaçao zijn verschenen de gemachtigde en de Inspec¬teur.
Partijen hebben elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Appellante exploiteert een hotel. Zij biedt in dat kader een standaardarrangement aan, bestaande uit een vliegretour en hotellogies met ontbijt, zulks tegen één prijs. Indien de gast geen gebruik maakt van het ontbijt dat in het arrangement is begrepen verleent appellante terzake geen korting op de arrangementsprijs.
Met ingang van 1 april 1998 maakt ontbijt geen deel meer uit van het standaardarrangement.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht in de arrangementsprijs een component voor ontbijt onderscheidt en ter zake daarvan naheft. Voor het geval het gelijk op voormeld punt aan de Inspecteur is, is voorts in geschil of hij die component terecht op 5% van de arrangementsprijs heeft gesteld.
Appellante beantwoordt voormelde vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de ge¬dingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota deel uitmaakt.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. Naar het oordeel van de Raad is het standaardarrangement dat appellante aanbiedt een bundeling van prestaties die elk een zekere zelfstandigheid bezitten. De prestatie gelegen in het verstrekken van een ontbijt is zo’n zelfstandige prestatie, die niet opgaat in de overige prestaties.
Een deel van de prijs van het arrangement dient derhalve te worden afgesplitst als vergoeding voor het verstrekken van ontbijt.
5.2. De Inspecteur heeft bij zijn vertoogschrift berekeningen gegeven die zijn stelling onderbouwen dat, gemiddeld genomen, 5% van de arrangementsprijs strekt tot vergoeding van het verstrekken van ontbijt. Appellante heeft daartegenover gesteld dat die vergoeding op Naf 7 moet worden gesteld; zij heeft daarvoor echter geen enkele onderbouwing gegeven.
Naar het oordeel van de Raad heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de in de arrangementsprijs begrepen vergoeding voor ontbijt, gemiddeld genomen, 5% is.
5.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk op dit punt aan de Inspecteur en het beroep ongegrond is.
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld