ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU3837

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
10 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/011
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • J. Ilsink
  • A. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en toepassing van penshonadoregeling in belastinggeschil

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 10 augustus 2001, staat de appellant centraal die in beroep is gekomen tegen een taxatieve aanslag opgelegd door de Inspecteur der Belastingen voor het belastingjaar 1995. De appellant had een inkomen van Naf 250.000, waarover een belastingbedrag van Naf 115.047,10 was vastgesteld, inclusief een boete van Naf 1000 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De appellant heeft op 19 december 1997 bezwaar aangetekend en verzocht om toepassing van de penshonadoregeling, die een belastingtarief van 5% mogelijk maakt voor belastingplichtigen die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen aangifte heeft gedaan binnen de door de Inspecteur gestelde termijn, wat leidde tot de opgelegde taxatieve aanslag. De kern van het geschil was of de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar een boete kon opleggen op basis van artikel 23D, vijfde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (Lib). De Raad oordeelde dat de appellant onder de gegeven omstandigheden geen recht kon doen gelden op de penshonadoregeling, omdat hij niet tijdig aangifte had gedaan. De Inspecteur had ter zitting onbetwist gesteld dat de aanslag na vermindering niet tot een te hoog bedrag was opgelegd.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de Inspecteur werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aangifte en de voorwaarden voor het toepassen van de penshonadoregeling, en bevestigt dat belastingplichtigen die niet aan deze voorwaarden voldoen, de reguliere belastingtarieven moeten betalen.

Uitspraak

Beschikking van 10 augustus 2001, nr. 2000/011
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
appellant
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellant is, met dagtekening 5 december 1997, voor het jaar 1995 een taxatieve aanslag opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf 250.000, met een op de voet van de tabel verschuldigd belastingbedrag ad Naf 115.047,10, inclusief een boete van Naf 1000, op grond van artikel 34, eerste lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1942 (ME: 1943) (Lib) wegens het niet tijdig doen van aangifte.
1.2. Op 19 december 1997 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, waarbij een ingevuld aangiftebiljet is overgelegd. In het aangiftebiljet is verzocht om toepassing van de zogenoemde penshonadoregeling.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 december 1999, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een forfaitair inkomen van Naf 150.000, met een op de voet van de tabel verschuldigd belastingbedrag ad Naf 57.203,90, met toepassing van een verhoging van 50% van de verschuldigde belasting, op grond van artikel 23D, vijfde lid, van de Lib.
Het totaal verschuldigde belastingbedrag bedroeg aldus Naf 85.805,85.
1.3. Bij op 13 januari 2000 ter griffie van de Raad binnenge¬komen be¬roep¬schrift is appellant van deze uitspraak in beroep geko¬men.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 20 november 2000 te Curaçao zijn verschenen gemachtigde en de Inspecteur.
Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
3. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
Appellant, geboren 5 september 1938, heeft zich in december 1993 in de Nederlandse Antillen gevestigd.
In de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1994 heeft hij toepassing van het tarief van 5% ex artikel 23B, eerste lid, van de Lib verzocht. Het zuivere inkomen beliep Naf 460.826 negatief, zodat geen aanslag met een te betalen bedrag is opgelegd.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar alsnog een boete ex artikel 23D, vijfde lid, van de Lib, kon opleggen. Appellant beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
5.De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota's deel uitmaken.
6. Beoordeling van het geschil.
6.1. Artikel 23B van de Lib bepaalt dat de belastingplichtige, bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Lib, die aan bepaalde voorwaarden voldoet, bij aangifte kan verzoeken dat over zijn zuiver inkomen niet naar de tabel wordt geheven maar naar een tarief van 5%.
6.2. Als aangifte in de zin van deze bepaling moet worden aangemerkt de aangifte die op de voet van hoofdstuk VII van de Lib regelmatig en tijdig wordt ingediend.
6.3. In het onderhavige geval blijkt uit het procesverloop dat appellant geen aangifte heeft gedaan, immers hij heeft niet binnen de door de Inspecteur gestelde termijn het aangiftebiljet ingeleverd. Aan hem is deswege een taxatieve aanslag opgelegd. Naar het oordeel van de Raad kan appellant onder die omstandigheden geen recht doen gelden op het zogenoemde penshonadoregime, maar is hij over zijn reële zuivere inkomen inkomstenbelasting verschuldigd op de voet van de tabel.
6.4. De Inspecteur heeft ter zitting onweersproken gesteld dat voor dat geval de aanslag na vermindering niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Naar het oordeel van de Raad geeft de Inspecteur daarbij geen blijk van een juridisch onjuist standpunt. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het verschuldigde belastingbedrag na de uitspraak op het bezwaar niet te hoog is en derhalve is het beroep ongegrond.
7. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld