ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU3864

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
8 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/039
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • J. Ilsink
  • A. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake belastingaanslag en termijnverlenging

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep dat door appellant is ingesteld tegen een uitspraak van de Inspecteur der Belastingen. Appellant ontving op 25 september 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995, waarop hij op 23 november 1998 bezwaar maakte. De Inspecteur verminderde de aanslag op 25 november 1999, waarna appellant op 26 januari 2000 in beroep ging. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij de termijn voor het indienen van het beroepschrift centraal stond. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat de uitspraak op bezwaar op 25 november 1999 was gedaan en het beroepschrift pas op 26 januari 2000 was ingediend. Appellant stelde dat de termijn was verlengd door de Algemene termijnenverordening, die bepaalde dat de Dia di Betico (25 januari) gelijkgesteld was met een zondag. De Raad oordeelde echter dat deze verordening nog niet in werking was getreden, waardoor de wettelijke beroepstermijn van twee maanden niet was verlengd. Appellant had bovendien niet voldoende bewijs geleverd dat hij de uitspraak pas kort voor het verstrijken van de termijn had ontvangen. De Raad concludeerde dat appellant niet ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij niet binnen de geldende termijn had gehandeld.

Uitspraak

Beschikking van 8 augustus 2001, nr. 2000/039
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
appellant
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellant is met dagtekening 25 september 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Af 99.952.
1.2. Appellant heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 23 november 1998. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 november 1999, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van Af 99.481.
1.3. Bij op 26 januari 2000 ter griffie van de Raad binnengekomen beroepschrift is appellant van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 23 november 2000 te Aruba zijn verschenen appellant alsmede de Inspecteur.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
Appellant kan in zijn beroep niet worden ontvangen, nu het beroepschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. De uitspraak op het bezwaar dateert van 25 november 1999 en het beroepschrift is ter griffie ingekomen op 26 januari 2000.
Appellant stelt dat ingevolge de Algemene termijnenverordening (AB 1999 no. 107) en het Landsbesluit met zondagen gelijkgestelde dagen (AB 1989 GT no. 74), gewijzigd bij AB 1992 no. 51, waarbij de Dia di Betico (25 januari) is gelijkgesteld met een zondag, de termijn liep tot 27 januari 2000.
Echter is de Algemene termijnenverordening nog niet in werking getreden, omdat zij (nog) niet op de vereiste wijze is afgekondigd. Deswege vindt verlenging van de wettelijke beroepstermijn van twee maanden niet plaats en is het beroep te laat ingesteld.
Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij de uitspraak eerst enkele dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen, hetgeen de Inspecteur ontkent. De stelling dat de uitspraak werd ontvangen enkele dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn is in het beroepschrift niet betrokken, daarin is gerept van een beschikking die later is ontvangen dan de dagtekening aangeeft. De Raad houdt het er dan ook voor dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om een – al of niet gemotiveerd – beroepschrift in te dienen.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat appellant niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Raad verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep.
mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld