ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU3878

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
10 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/049a
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • J. Ilsink
  • A. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in beroep inzake invoerrecht en verhuisboedelvrijstelling

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 10 augustus 2001 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de appellant in zijn beroep tegen de weigering van vrijstelling van invoerrecht voor een personenauto. De appellant had op 21 december 1999 een verzoek ingediend voor vrijstelling van invoerrecht voor de invoer van zijn auto, maar dit verzoek werd door de Inspecteur der Belastingen afgewezen. De appellant ging in beroep, maar het beroepschrift werd niet binnen de wettelijke termijn van één maand na de uitspraak van de Inspecteur ingediend, waardoor de Raad oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn beroep.

De Raad heeft in zijn uitspraak ook een uitgebreide overweging ten overvloede gegeven over de verhuisboedelvrijstelling. De appellant had informatie ingewonnen bij een douaneambtenaar over de voorwaarden voor de vrijstelling, maar had niet doorgevraagd naar andere vereisten. De Raad oordeelde dat het voor risico van de appellant was dat de invoer niet aan alle voorwaarden voldeed. De Raad benadrukte dat de appellant had moeten vragen of de eigendom van de auto gedurende zes maanden in het buitenland had moeten zijn om in aanmerking te komen voor de vrijstelling.

Daarnaast heeft de Raad het beroep van de appellant op het proportionaliteitsbeginsel verworpen. De appellant stelde dat de wetgeving leidde tot een onredelijke situatie, maar de Raad oordeelde dat de toepassing van de wet correct was, ongeacht de gevolgen voor de appellant. De Raad verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep, waarmee de eerdere beslissing van de Inspecteur werd bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 10 augustus 2001, nr. 2000/049a
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
appellant
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellant is bij beschikking van 21 december 1999 vrijstelling van invoerrecht geweigerd voor de invoer van een personenauto van het merk Mercedes, type , bouwjaar , met het kenteken (hierna: de auto).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 januari 2000, heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3. Bij op 24 maart 2000 ter griffie van de Raad binnengekomen beroepschrift is appellante van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 23 november 2000 in Aruba zijn verschenen appellant vergezeld door zijn vader en de Inspecteur.
Appellant heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De Inspecteur heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
2.1. Appellant kan niet in zijn beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift, zoals uit het onder het procesverloop hiervoor vermelde blijkt, niet binnen de daarvoor geldende termijn van 1 maand na de uitspraak waartegen het zich richt, is ingediend (art. 128b, derde lid, van de Landsverordening In-, Uit- en Doorvoer (LIUD)).
2.2. Appellant dient derhalve in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beschouwing ten overvloede naar aanleiding van het materiële geschilpunt
3.1. Op 21 mei 1999 is in Nederland de auto op naam gesteld van appellant.
3.2. Appellant is op 10 juli 1999 in Aruba aangekomen. Enkele dagen na aankomst heeft hij bij de ambtenaar V van de Douane informatie ingewonnen omtrent de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling op een personenauto, zulks in het kader van zijn verhuizing van Nederland naar Aruba.
3.3. Op 21 juli 1999 heeft appellant zijn verhuisboedel in Nederland opgeslagen.
3.4. Op 3 december 1999 heeft appellant zijn verhuisboedel van Nederland naar Aruba verscheept. Op 9 december 1999 heeft appellant zich laten inschrijven in het bevolkingsregister van Aruba.
3.5. Appellant heeft op 21 december 1999 een aangifte gedaan ten invoer van zijn verhuisboedel met verzoek om vrijstelling van invoerrecht. Tot de verhuisboedel behoorde de auto.
3.6. Appellant meent dat door uitlatingen van de douaneambtenaar V bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat hij de auto onder de verhuisboedelvrijstelling zonder betaling van invoerrechten zou kunnen invoeren.
Appellant stelt in dat kader dat hij enkele dagen na zijn aankomst in Aruba, op 10 juli 1999, informatie heeft ingewonnen bij de douaneambtenaar V. Terzake van de auto stelde hij daar toen de vraag: Hoe lang moet je een auto hebben om hem in te voeren vrij van recht?
De ambtenaar deelde hem daarop mee dat die termijn zes maanden is. Meer heeft appellant toen niet gevraagd met betrekking tot de in te voeren auto.
3.7. De Raad gaat er vanuit dat voormelde weergave van een deel van het gesprek met de douaneambtenaar V juist is.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellant op de door hem gestelde vraag een correct antwoord gekregen. Dit antwoord kon bij hem echter niet het vertrouwen wekken dat daarmee de verhuisboedelvrijstelling van toepassing zou zijn op de auto. Daarvoor moet immers tevens voldaan zijn aan het gebruik van de auto in het buitenland gedurende de termijn van zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging van het hoofdverblijf.
Ook indien wordt uitgegaan van zijn ondeskundigheid ter zake lag het op de weg van appellant om te vragen of met de eigendom gedurende zes maanden voldaan zou zijn aan de vrijstellingsvoorwaarden.
De omstandigheid dat appellant dat achterwege heeft gelaten komt voor zijn rekening.
3.8. Appellant heeft voorts een beroep gedaan op het proportionaliteitsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur. Hij stelt immers dat zoveel invoerrecht moet worden voldaan, dat aanschaf van een nieuwe auto op Aruba voordeliger zou zijn geweest.
De Raad verwerpt voormeld beroep. Dat de toepassing van de wet leidt tot een situatie die appellant, had hij haar voorzien, tot andere afwegingen zou hebben gebracht, doet op zichzelf niet af aan de juistheid van die wetstoepassing.
7. Beslissing
De Raad verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep.
mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld