Beschikking van 10 augustus 2001, nr. 1999/200.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1.1. Aan appellante is bij beschikking - in de vorm van een uitspraak op bezwaar - van 16 juli 1999, AZ nr. 1265, vrijstelling van invoerrechten geweigerd voor de invoer van een bierbrouwerijmachine met toebehoren met een douanewaarde van Naf 173.915, houten fust met een douanewaarde van Naf 4.648, alsmede biergrondstof met een douanewaarde van Naf 6.115.
1.2. Bij op 27 augustus 1999 ter griffie van de Raad binnenge¬komen be¬roep¬schrift is appellante van deze uitspraak in beroep geko¬men.
1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. Ter zitting van 21 november 2000 te Curaçao zijn verschenen de gemachtigde en de Inspecteur.
Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De Inspecteur heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.5. De zaak is wederom ter zitting van de Raad van 4 april 2001 uitgeroepen. Alstoen zijn de Inspecteur en namens appellante mr. H verschenen. De zaak is aldaar niet verder inhoudelijk behandeld; het onderzoek is gesloten.
2. De ontvankelijkheid van het beroep.
2.1.1. De beschikkingsdatum van de uitspraak op bezwaar is 16 juli 1999. De beschikking is niet aangetekend verzonden danwel tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt. De Inspecteur stelt dat het beroepschrift, ingekomen op 27 augustus 1999, te laat is ingediend, zodat appellante niet in haar beroep behoort te worden ontvangen.
2.1.2. Te dien aanzien overweegt de Raad als volgt.
Artikel 128b, tweede lid, van de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer bepaalt dat de Inspecteur zijn beslissing op het bezwaar ter kennis brengt door middel van een aangetekende brief, dan wel tegen gedagtekend ontvangstbewijs. In voormelde bepaling ligt een waarborg besloten voor de contribuabele en wel in die zin dat door de bijzondere wijze van ter kennis brengen in hoge mate wordt zekergesteld dat de beschikking hem bereikt.
Het niet voldoen aan voormeld wettelijk voorschrift maakt het ter kennis brengen niet ongeldig, maar brengt mee dat bij voldoende gemotiveerde ontkenning van ontvangst door de contribuabele, zoals in casu, op de Inspecteur de bewijslast rust dat hij de beschikking op of omstreeks de door hem gestelde datum aan de contribuabele ter kennis heeft gebracht.
De enkele uitdraai uit de computer van een deel van de “agenda AZ” met als inhoud "7/16/99 AZ Uitgst. Bes 16/7/99 Verz C Investment N.V. Odl/F", is daartoe onvoldoende. Daaruit volgt immers niet dat de beschikking op die datum ook daadwerkelijk ter post is bezorgd, laat staan dat die omstreeks de vermelde datum aan appellante ter kennis is gebracht.
2.1.3. De Raad houdt het er voor dat de toenmalige gemachtigde van appellante, mr. F, eerst op 24 augustus 1999, in een telefoongesprek met de Inspecteur, kennis heeft gekregen van het bestaan van de beschikking op bezwaar.
2.1.4. Het beroepschrift dat op 27 augustus 1999 ter griffie is binnengekomen is derhalve tijdig ingediend.
2.2.1. De Inspecteur heeft voorts gesteld dat appellante niet in haar beroep behoort te worden ontvangen, omdat zij niet degene is die het vrijstellingsverzoek heeft gedaan, dat vervolgens is afgewezen.
2.2.2. Bij brief van 21 juni 1999 heeft mr. F zich namens C Investment N.V. tot de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen gericht met het volgende:
”Ten vervolge op het telefoon gesprek dat wij onlangs met elkaar mochten hebben, doe ik U thans het volgende toekomen.
C Investment N.V. heeft per 18 September 1997 nr. 2 (no.6370/JAZ) een taxholiday verkregen op grond van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953k, no.194).
C Investment N.V. overweegt thans materieel in te voeren voor een bierbrouwerij ten eigen behoeve. Er zal hiermee bier uitsluitend ten behoeve van het hotel en casino worden bereid. De ambtenaren, belast met het heffen van invoerrechten, zijn van mening, dat deze goederen op grond van voornoemd Landsbesluit niet vrijgesteld zijn van invoerrechten. Volgens dezerzijdse mening kunnen deze goederen gerangschikt worden onder materialen en goederen t.b.v. de bouw en eerste inrichting.
Gaarne verneem ik Uw zienswijze in deze, indien mogelijk op korte termijn, daar de goederen reeds zijn ingevoerd.”
2.2.3. Op 14 juli 1999 is afgewezen het verzoek om vrijstelling van invoerrecht bij de aangifte ten invoer die werd geregistreerd onder J 22084. De aangifte en het verzoek om vrijstelling zijn blijkens op het formulier geplaatste stempels gedaan door C, X Boulevard, P.O. Box a, Willemstad, en namens haar door R.
2.2.4. Blijkens een op voorgedrukt formulier van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen gestelde machtiging, gedagtekend 10 juni 1999, is R gemachtigd tot het ondertekenen van goederenaangiften als bedoeld in de Algemene Verordening I.U. en D. 1908, namens het bedrijf C Hotel Management N.V. (C), adres X Blvd., Curacao, inschrijvingsnummer Handelsregister b.
Op de machtiging is - kennelijk ter Inspectie - een aantekening geplaatst “mevrouw S klantendossier file C”.
2.2.5. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 juli 1999, beschikkingsdatum 16 juli 1999, heeft de Inspecteur de eerstvermelde beschikking gehandhaafd. De uitspraak is gedaan ten opzichte van de appellante C Investment N.V., gemachtigde mr. F.
Onder het hoofd “Gelezen” heeft de Inspecteur geschreven:
“De brief van gemachtigde van 21 juni 1999 welke door mij wordt aangemerkt als bezwaarschrift tegen de afwijzing, namens mij door de ambtenaren gedaan, betreffende het door appellant ingediende vrijstellingsverzoek voor een bierbrouwerij."
En onder "Ontvankelijkheid":
"Voor zover kon worden nagegaan werd de afwijzing mondeling gedaan. Op mijn verzoek werd de aanvraag opnieuw gedaan op 14 juli 1999 en nu schriftelijk afgewezen d.m.v. het afgeven van de nota van onvolledigheid. Het bezwaarschrift wordt door mij aangemerkt als tijdig te zijn ingediend.”.
2.2.6. Naar het oordeel van de Raad heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak met verzenddatum 16 juli 1999, overigens met goede bedoelingen, zelf verwarring gezaaid door de brief van mr. F aan te merken als bezwaarschrift tegen de afwijzing op het vrijstellingsverzoek dat is gedaan door C.
2.2.7. In het hiervoor overwogene ligt besloten dat bezwaar en beroep geacht moeten worden (mede) te zijn ingesteld door C. Het beroep is derhalve ook uit dien hoofde ontvankelijk.
3. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1. Bij Landsbesluit van 18 september 1997, no. 2, no. 6370/JAZ, heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen de naamloze vennootschap F Hotels Netherlands Antilles NV, gevestigd te Curaçao, aangemerkt als bedrijf in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953, no.194). Vrijdom is verleend van de in die verordening in artikel 2, eerste lid, opgesomde belastingen, met dien verstande dat de in onderdeel d van voormeld lid opgenomen vrijstelling niet van toepassing zou zijn op casinowinsten noch winsten behaald met de exploitatie van winkels.
Onder het hoofd “Overwegende” staat in het besluit:
“dat genoemde naamloze vennootschap voornemens is de huidige C Hotel gelegen te P over te nemen en te verhuren;
dat met de aankoop, reparatie en achterstallig onderhoud van het hotel een investering gemoeid is van US $ c".
3.2. Bij Landsbesluit van 6 augustus 1999, no. 4043/1 JAZ, no. 58, heeft de Gouverneur het onder 3.1. vermelde Landsbesluit in dier voege gewijzigd dat de vrijdom is verleend aan C Investment N.V. in plaats van F Hotels Curacao N.V.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de vrijstelling van invoerrecht heeft geweigerd voor de invoer van een bierbrouwinstallatie met toebehoren, fust en biergrondstof.
Appellante beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
5. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de ge¬dingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota's deel uitmaken.
6. Beoordeling van het geschil.
6.1. De vrijstelling die aan appellante is gegeven bij Landsbesluit strekt zich niet uit tot al haar ondernemingsactiviteiten, maar is, voor zover hier van belang, beperkt tot overname en verhuur van een hotel, meer in het bijzonder de aankoop, reparatie en het achterstallig onderhoud daarvan.
6.2. Gezien het uitzonderlijke karakter dat een belastingvrijstelling heeft dient bij de interpretatie daarvan een restrictief kader te worden gezet.
De activiteiten terzake waarvan belastingvrijstelling aan appellante is verleend betreffen de aankoop, reparatie en het achterstallig onderhoud van een hotel. Met inachtneming van het in de eerste volzin overwogene kan daaronder niet worden begrepen de aanschaf van een - eerder niet aanwezige - bierbrouwinstallatie met toebehoren, fust en biergrondstof.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk op dit punt aan de Inspecteur is. Het beroep is derhalve ongegrond.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld,