ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4309

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/082
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstbelasting en bewijslast bij niet-tijdige aangifte

In deze zaak gaat het om een geschil over de aanslag in de winstbelasting voor het belastingjaar 1992. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 12 april 1999 was opgelegd, waarbij een winst van Awg 113.900 was vastgesteld. De Inspecteur heeft in de loop van de procedure winstcorrecties aangekondigd en een navorderingsaanslag opgelegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2000 in Aruba, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en pleitnotities hebben overgelegd.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de Inspecteur in de bezwaarfase en de beroepsfase niet adequaat is ingegaan op de door appellante overgelegde jaarstukken, die haar standpunt onderbouwden dat de winst Awg 23.584 bedroeg. De Raad oordeelt dat de Inspecteur de bewijslast niet heeft kunnen aannemelijk maken, vooral omdat appellante niet tijdig aangifte heeft gedaan, maar de Inspecteur wel rekening had kunnen houden met de inmiddels ingediende aangifte.

De Raad concludeert dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een winst van Awg 23.584, zonder dat er interest in rekening hoeft te worden gebracht, aangezien appellante uiteindelijk minder belasting verschuldigd is dan eerder aangegeven. De beslissing van de Raad vernietigt de eerdere beschikking op bezwaar en bevestigt de noodzaak om de aanslag te herzien op basis van de overgelegde gegevens.

Uitspraak

Beschikking van 14 augustus 2001, nr. 2000/082
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1992 een op 12 april 1999 gedagtekende aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Awg 113.900; in de aanslag is een bedrag aan interest begrepen van Awg 3.570. Tegen deze aanslag heeft appellante op 4 juni 1999, dus tijdig, bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Naar aanleiding van - onder meer - dit bezwaar heeft de Inspecteur bij brief van 10 augustus 1999 aangekondigd winstcorrecties te zullen aanbrengen, waarna hij aan appellante een op 14 januari 2000 gedagtekende navorderingsaanslag winstbelasting 1992 heeft opgelegd. In de optiek van partijen moet deze navorderingsaanslag - die overigens bij beschikking van 3 maart 2000 wegens termijnoverschrijding tot nihil is verminderd - tevens gelden als afwijzende beschikking op bezwaar. Uit proceseconomische overwegingen sluit de Raad zich daarbij aan.
1.2. Appellante is tegen de beschikking op bezwaar op 13 maart 2000, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 23 november 2000, gehouden in Aruba. Beide partijen zijn verschenen; zij hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Aan appellante is op 5 mei 1993 een aangiftebiljet winstbelasting 1992 uitgereikt; het biljet moest binnen 60 dagen worden ingeleverd. Op 20 december 1993 heeft appellante een voorlopige aangifte ingediend; aangegeven werd een winst van Awg 29.000. Tevens is uitstel voor het doen van de definitieve aangifte gevraagd; het uitstel is verleend tot en met 31 mei 1994. Naar aanleiding van de voorlopige aangifte is, gedagtekend 24 januari 1994, een voorlopige aanslag overeenkomstig de voorlopige aangifte opgelegd ten bedrage van Awg 9.005.
2.2. Op 20 juni 1995 is de definitieve aangifte ingediend. Aangegeven werd een winst van Awg 74.884; tevens werd voor een bedrag van Awg 21.062 aanspraak gemaakt op verliesverrekening.
2.3. Tussen appellante en de Inspecteur is in 1998 een compromis gesloten, dat betrekking had op winstcorrecties voor de jaren 1989 tot en met 1991. Overeengekomen werd voor die jaren uit te gaan van een brutowinstpercentage van 13.
2.4. In het kader van de compromisonderhandelingen is namens appellante een overzicht van verlies- en winstcijfers gepresenteerd, die betrekking hadden op de jaren 1991 tot en met 1995. Blijkens dat overzicht zouden de netto-winsten van appellante over de jaren 1992 tot en met 1995 respectievelijk hebben belopen Awg 113.977, Awg 203.541, Awg 230.234 en Awg 491.510. Bij het vaststellen van de definitieve aanslagen over die jaren heeft de Inspecteur deze cijfers gevolgd.
2.5. In haar bezwaarschrift heeft appellante, onderbouwd met jaarstukken, betoogd dat de winst Awg 23.584 bedraagt. De Inspecteur heeft dat betoog en die jaarstukken genegeerd.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft de hoogte van de aanslag, niet alleen wat betreft de enkelvoudige belasting, maar ook wat betreft de interest.
3.2. De Inspecteur stelt, en appellante ontkent, dat de gemachtigde van appellante tijdens een op 18 januari 2000 ter inspectie gehouden bespreking te kennen heeft gegeven dat het in 1998 overgelegde overzicht met verlies- en winstcijfers de juiste gegevens bevatte en dat de daarin vermelde winst correct was. De Inspecteur beroept zich daarbij op een verklaring van 25 september 2000 van R, voormalig belastingambtenaar.
3.3. R verklaart dat de gemachtigde op 18 januari 2000 heeft verklaard:
dat hij akkoord gaat dat de in 1998 overgelegde cijfers als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren.
Appellante ontkent de juistheid van die verklaring.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Raad begrijpt de onder 3.2 hiervoor verwoorde stelling van de Inspecteur aldus dat, nadat op het bezwaarschrift was beslist, partijen het erover eens zijn geworden dat de winst tot het juiste bedrag in de aanslag was betrokken. Die, door appellante met klem weersproken stelling acht de Raad niet aannemelijk gemaakt.
4.2. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de onder 3.3 hiervoor geciteerde verklaring van de belastingambtenaar R juist is - de Raad laat dat in het midden - dan kan daarin niet meer worden gelezen dan wat er staat: de overgelegde cijfers mogen als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren. Het enkele feit dat die cijfers als grondslag voor de winstberekening mogen worden gebruikt, betekent echter nog niet dat op die cijfers geen correcties mogen worden aangebracht, zo daartoe reden is.
4.3. Met het in 1998 overgelegde cijferoverzicht is dus niet het laatste woord gesproken. De Inspecteur ziet dat klaarblijkelijk ook zo, want anders had hij ermee moeten volstaan telkens het bezwaar ongegrond te verklaren en was er voor het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 1992, 1993 en 1995 geen enkele reden.
4.4. In beginsel rust op de Inspecteur de last de juistheid van de aanslag aannemelijk te maken. Nu vaststaat dat appellante niet tijdig aangifte heeft gedaan, zou de bewijslast naar appellante hebben kunnen verschuiven, ware het niet dat de Inspecteur bij de aanslagregeling met de inmiddels ingediende aangifte rekening had kunnen houden, doch heeft verkozen dat niet te doen en zijn eigen koers te varen. Van meer gewicht is echter dat de Inspecteur in de bezwaarfase op geen enkele wijze is ingegaan op de toen door appellante overgelegde jaarstukken. Met het overleggen van die jaarstukken beoogde appellante aannemelijk te maken dat de aanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd. Ook in de beroepsfase heeft de Inspecteur die jaarstukken genegeerd en ermee volstaan te stellen dat deze jaarstukken niet als grondslag voor de winstberekening kunnen dienen. Waarom dat niet kan, heeft de Inspecteur echter niet duidelijk gemaakt.
4.5. Nu tegenover het gemotiveerde betoog van appellante dat de winst Awg 23.584 heeft bedragen, slechts een blote ontkenning van de Inspecteur staat, kan de Raad tot geen ander oordeel komen dan dat het gelijk aan de zijde van appellante is.
4.6. Mitsdien moet de aanslag worden verminderd tot een berekend naar een winst van Awg 23.584.
4.7. Nu uiteindelijk minder belasting is verschuldigd dan door appellante voorlopig is aangegeven, is er geen reden haar interest in rekening te brengen.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar en vermindert de aanslag tot een berekend naar een winst van Awg 23.584, zonder berekening van interest.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld