ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4327

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 september 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/177
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van invoerrechten en administratieve boete bij gebruik van verhuisboedelvrijstelling voor bedrijfsdoeleinden

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 4 april 2001, staat de navordering van invoerrechten en de oplegging van een administratieve boete centraal. De appellant, een directeur van een bedrijf, had op 25 juni 1999 een pick-up truck ingevoerd onder de verhuisboedelvrijstelling. Deze vrijstelling is enkel van toepassing op goederen die uitsluitend voor persoonlijk gebruik zijn. De Inspecteur van de Belastingen heeft echter vastgesteld dat de pick-up op 7 augustus 1999 door een medewerker van appellant werd bestuurd en betrokken was bij een aanrijding. Dit leidde tot de conclusie dat de pick-up niet uitsluitend voor persoonlijk gebruik was bestemd, wat de vrijstelling ongeldig maakte.

De Inspecteur handhaafde de navorderingsbeschikking na bezwaar van de appellant, die vervolgens beroep instelde. Tijdens de zitting bleek dat de gemachtigde van de appellant, mr. L, niet meer optrad voor de appellant en dat deze niet aanwezig was. De Raad heeft de zaak behandeld en de Inspecteur heeft een pleitnota ingediend. De getuige, een politieambtenaar, heeft verklaard over het gebruik van de pick-up.

De Raad oordeelde dat het gebruik van de pick-up door de medewerker van appellant het vermoeden rechtvaardigde dat de pick-up een andere bestemming had dan het uitsluitend persoonlijke gebruik. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de pick-up wel aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldeed. Daarom werd de navorderingsbeschikking door de Raad bevestigd en werd de administratieve boete als passend en geboden beschouwd. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 28 september 2001, nr. 2000/177
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Bij beschikking van 26 oktober 1999, nr. AZ-1299, heeft de Inspecteur van appellant invoerrechten nagevorderd ten bedrage van Naf 6.829,39. Daarbij heeft de Inspecteur een administratieve boete opgelegd van eveneens Naf 6.829,39 (100%). De navordering beloopt derhalve in totaal Naf 13.658,78.
1.2. De navorderingsbeschikking is, nadat appellant daartegen bezwaar had gemaakt, door de Inspecteur gehandhaafd. De beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend 8 juni 2000 en aan appellant verzonden op 29 juni 2000.
1.3. Tegen de beslissing op het bezwaarschrift is door mr. L, als gemachtigde van appellant, beroep ingesteld bij de Raad. Het beroepschrift is op 14 juli 2000 bij de Raad binnengekomen. Het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift, alsmede tot vernietiging van de beschikking tot navordering.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 4 april 2001 op Curaçao. Aldaar zijn namens de Inspecteur verschenen B en J. Appellant is niet verschenen. Wel is verschenen mr. James voornoemd, aan wie de voor appellant bestemde oproeping voor de zitting is toegezonden. Mr. L heeft onmiddellijk na de aanvang van de behandeling van de zaak verklaard niet meer als gemachtigde van appellant op te treden, zulks sinds februari 2001, en niet te weten op welk adres appellant thans woont of verblijf houdt. Mr. L heeft vervolgens de zittingszaal verlaten.
1.6. Namens de Inspecteur is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota behoort tot de stukken van het geding.
1.7. Ter zitting is als getuige gehoord de politieambtenaar E. De getuige heeft vóór het afleggen van zijn verklaring de eed afgelegd. Van de verklaring is proces-verbaal opgemaakt, dat, na door de voorzitter te zijn voorgelezen, is ondertekend door de getuige, de voorzitter en de secretaris. Het proces-verbaal is in afschrift aan deze beschikking gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Op 25 juni 1999 heeft appellant een tot zijn verhuisboedel behorende auto van het merk Ford, model F 150, een zogenoemde pick-up, ingevoerd. De Inspecteur heeft voor de pick-up op de voet van artikel 128, lid 1, onderdeel 8, letter d, van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908 (hierna: AVIUD) vrijstelling van invoerrechten verleend.
2.2. Op het desbetreffende invoerdocument is een stempel geplaatst met de tekst:
“Het voertuig vermeld op dit document mag niet voor, Juni 2000, verkocht, verhuurd, uitgeleend of verpand worden.”
Voorts bevat het invoerdocument de volgende verklaring:
“ONDERGETEKENDE VERKLAARD BOVEN VERMELDE GOEDEREN NIET TE ZULLEN VERVREEMDEN ZONDER VOORAFGAANDE TOESTEMMING VAN DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN”
2.3. Op <datum> was de pick-up betrokken bij een aanrijding. De pick-up werd op dat moment bestuurd door F, een medewerker van het bedrijf A N.V. F was de enige inzittende van de pick-up.Ten tijde van het ongeval was appellant directeur van het zo-even genoemde bedrijf.
2.4. Appellant heeft ter zake van het gebruik van de pick-up door F bij de politie geen aangifte van diefstal of joyriding gedaan.
2.5. Het gebruik van de pick-up door F op 7 augustus 1999 was voor de Inspecteur reden om de in geding zijnde navorderingsbeschikking te nemen.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Voorzover hier van belang heeft de Inspecteur de beschikking tot navordering als volgt gemotiveerd:
Dat op zaterdag 7 augustus 1999 de met vrijstelling ingevoerde (…) automobiel werd bestuurd door de heer F die met deze auto een ongeluk veroorzaakte.
Dat de heer F vermoedelijk op dat moment als bode werkzaam was voor het bedrijf A N.V.
Dat er dus kennelijk sprake van is geweest dat de betreffende automobiel door de heer W (= belanghebbende) is uitgeleend dan wel verhuurd om daarmee bedrijfsmatig, activiteiten te verrichten.
Dat de heer W wist dat de automobiel niet mocht worden uitgeleend of verhuurd gelet op de door hem ondertekende verklaring op het vrijstellingsdocument en dat daarmee dus een andere bestemming aan het vrijstellingsgoed werd gegeven. Dat dit ingevolge art 128 lid 9 AVIUD is verboden.
Dat gelet op voorgaande overwegingen waaruit is gebleken dat opzettelijk niet werd voldaan aan de voorwaarden voor de voorwaardelijke vrijstelling een administratieve boete van eenmaal de verschuldigde rechten wordt opgelegd.”
3.2. Appellant betwist het standpunt van de Inspecteur dat het gebruik van de pick-up door F de navordering van invoerrechten rechtvaardigt. Bovendien bestrijdt appellant de door de Inspecteur opgelegde administratieve boete.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Alvorens in te gaan op de geschilpunten die partijen verdeeld houden, overweegt de Raad het volgende. Mr. J heeft als toenmalig gemachtigde van appellant op regelmatige wijze beroep ingesteld. In het beroepschrift is uitdrukkelijk te kennen gegeven dat appellant wat betreft de onderhavige procedure domicilie heeft gekozen ten kantore van mr. J. In overeenstemming hiermee is de oproeping voor de zitting van 4 april 2001 naar het kantooradres van mr. J gezonden. Vóór de zitting van 4 april 2001 is de Raad niet door of namens appellant op de hoogte gesteld van het desisteren van mr. J, en evenmin is de Raad door of namens appellant mededeling gedaan van een ander adres waarnaar de voor appellant bestemde processtukken voortaan dienen te worden gezonden. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden en partijen op te roepen voor een tweede zitting.
4.2. De vrijstelling van invoerrechten voor verhuisboedels, geregeld in artikel 128, lid 1, onderdeel 8, letter d, AVIUD, is slechts van toepassing op goederen die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik. De door de Inspecteur voor de pick-up van appellant verleende vrijstelling geldt derhalve slechts, indien de auto uitsluitend is bestemd voor het persoonlijke gebruik door appellant. Ingeval aannemelijk is dat de pick-up in feite geheel of ten dele een andere bestemming heeft dan de hiervóór genoemde, komt aan de vrijstelling de grond te ontvallen.
4.3. Aan het geconstateerde gebruik van de pick-up door F ontleent de Raad met de Inspecteur het vermoeden dat de pick-up een andere bestemming had dan het uitsluitend persoonlijke gebruik ervan door appellant. Appellant heeft dit vermoeden naar het oordeel van de Raad niet weerlegd. Het moet derhalve ervoor worden gehouden dat de pick-up is gebruikt op een wijze welke de grond aan de toegekende vrijstelling doet ontvallen. De Inspecteur heeft mitsdien terecht de in geschil zijnde navorderingsbeschikking vastgesteld.
4.4. De Raad acht voorts aannemelijk dat appellant, door de pick-up geheel of ten dele te bestemmen voor ander dan persoonlijk gebruik, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig invoerrechten werden geheven. Hij heeft derhalve met voorwaardelijk opzet gehandeld. Daarom heeft de Inspecteur eveneens terecht een administratieve boete opgelegd.
4.5. Appellant heeft tegen de hoogte van de boete geen afzonderlijke grieven ingebracht. De Raad is van oordeel dat de boete zoals opgelegd onder de omstandigheden van het onderhavige geval passend en geboden is.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout
Bijlage: proces-verbaal van getuigenverhoor