ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4325

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 november 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/151
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Winstbelasting 1998

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 november 2002 uitspraak gedaan in het geschil tussen X BV en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft een nihilaanslag Winstbelasting voor het belastingjaar 1998, waarbij een boete van NAƒ 500 was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De appellante, X BV, heeft op 29 april 1999 een nihilaanslag ontvangen, maar het bezwaarschrift tegen deze aanslag werd pas op 19 juli 1999 ingediend, wat te laat was volgens de geldende wetgeving. De Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat de appellante heeft aangevochten door beroep in te stellen bij de Raad.

Tijdens de zitting op 18 april 2002 op Bonaire, waar beide partijen aanwezig waren, heeft de appellante betoogd dat zij geen activiteiten op Bonaire heeft en dat de aangifte over 1998 niet tijdig is ingediend omdat de bestuurder van de BV deze persoonlijk wilde indienen. De Inspecteur daarentegen stelde dat de appellante vanaf 1994 belastingplichtig was op Bonaire en dat de aangifte op grond van de Landsverordening Winstbelasting tijdig ingediend had moeten worden. De Raad overwoog dat de bezwaartermijn twee maanden bedraagt en dat deze termijn was verstreken, waardoor de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat de boete van NAƒ 500 terecht was opgelegd, aangezien de appellante niet tijdig aangifte had gedaan. De Raad verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 25 november 2002, nr. 2000/151
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Feiten en procesverloop
1.1. Appellante, de in Nederland gevestigde X BV, is eigenaar van een op Bonaire gelegen perceel grond. Dit perceel is in 1994 gekocht en er is een woning op gebouwd.
1.2. Met dagtekening 29 april 1999 is aan appellante een nihilaanslag Winstbelasting 1998 opgelegd met een boete van NAƒ 500 wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Het tegen deze aanslag gerichte bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 19 juli 1999. Op diezelfde datum heeft appellante haar voorlopige en haar definitieve aangifte over 1998 ingediend. Bij beschikking van 20 april 2000 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief met dagtekening 23 mei 2000 beroep bij de Raad ingesteld. Het beroep is mondeling behandeld ter zitting van de Raad van 18 april 2002 gehouden op Bonaire. Beide partijen zijn verschenen.
2. Geschil en standpunten van partijen
2.1. In geschil is in de eerste plaats of appellante al dan niet terecht door de Inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Luidt het antwoord op deze vraag ontkennend, dan is verder in geschil of de boete al dan niet terecht is opgelegd.
2.2. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij geen activiteiten op Bonaire heeft. De aangifte over 1998 is blijven liggen omdat de bestuurder van appellante tijdens zijn verblijf op Bonaire de aangifte wilde inleveren om zelf met de Inspecteur de aangifte door te kunnen nemen.
2.3. De Inspecteur is van mening dat appellante vanaf 1994 buitenlands belastingplichtige is op Bonaire. Op grond van de Belastingregeling voor het Koninkrijk zijn de opbrengsten van op Bonaire gelegen onroerend goed aldaar belast. Appellante had haar aangifte op grond van art. 18, lid 3, Landsverordening Winstbelasting (hierna: LWB) moeten indienen binnen de in art. 19 LWB gestelde termijn. Nu zij dit niet heeft gedaan is de boete volgens de Inspecteur terecht opgelegd.
3. Overwegingen omtrent het geschil
3.1. Naar luid van art. 30, lid 1, LWB, bedraagt de bezwaartermijn twee maanden. De bezwaartermijn vangt aan op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet, in het onderhavige geval dus op 30 april 1999. De termijn eindigde derhalve op 29 juni 1999. Het bezwaarschrift van appellante is dus niet tijdig ingediend. De omstandigheid dat de directeur van appellante niet eerder op Bonaire aanwezig was dan in juli 1999, is niet een omstandigheid op grond waarvan gezegd kan worden dat appellante in redelijkheid niet in staat bleek te zijn binnen de wettelijke termijn van twee maanden een bezwaarschrift in te dienen (art. 30, lid 6, LWB). De Inspecteur heeft appellante daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
3.2. Ten overvloede overweegt de Raad nog het volgende. Appellante heeft niet tijdig aangifte gedaan. Art. 22, lid 2, LWB bepaalt dat de Inspecteur in dat geval bij wijze van naheffing een boete kan opleggen. Op grond van art. 23, lid, 8, LWB bedraagt deze boete tenminste NAƒ 500. De Inspecteur was derhalve gerechtigd de onderhavige boete op te leggen.
4. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout