Beschikking van 22 februari 2002, nr. 2000/201 t/m 210
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Aan appellante zijn, met dagtekening 5 december 1997, over de jaren 1992 tot en met 1996 naheffingsaanslagen in de loonbelasting en in de premieheffing AOV/AWW opgelegd. De Inspecteur heeft de daartegen gerichte bezwaarschriften, ingekomen ter Inspectie op 5 februari 1998, afgewezen bij uitspraken van 8 augustus 2000.
1.2. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft R namens appellante op 14 september 2000, dus tijdig, beroep aangetekend bij de Raad. De Inspecteur heeft vertoogschriften ingezonden.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zittingen van de Raad op 17 april en 22 november 2001, gehouden op Aruba. De gemachtigde van appellante en Inspecteur zijn verschenen en gehoord. Partijen hebben ieder op de tweede zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2.1. Appellante exploiteert het Q. hotelcomplex. Tot het complex behoren een hotel met x kamers, een restaurant, een bar, een casino, een strandgelegenheid en de nachtclub L. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek laten instellen door de Belastingaccountantsdienst naar de aanvaardbaarheid van de aangiften van loonbelasting en premieheffing van appellante over de jaren 1991 tot en met 1996. Naar aanleiding van het onderzoek zijn naheffingsaanslagen met verhogingen aan haar opgelegd. De correcties van de Inspecteur hebben betrekking op vaste kostenvergoedingen voor een groot aantal werknemers, kortingen op het eten en drinken door het personeel, auto’s van de zaak, ongevallenverzekeringen voor de werknemers, vergoedingen voor de kosten van huisvesting, betalingen aan losse hulpen en beloningen voor de muziekband S. (hierna: S.). Partijen hebben uiteindelijk een compromis gesloten over de correcties en de verhogingen, behalve over de belastbaarheid van de beloningen betaald voor het optreden door S.
2.2. S. is de naam van een sinds 1987 optredende muziekband, bestaande uit C., P., N en E. Appellante heeft een overeenkomst van optreden gesloten met vier naamloze vennootschappen, te weten C M N.V., P M N.V., N M N.V. en E M N.V. De grootaandeelhouders van deze vennootschappen zijn achtereenvolgens: C, P, N en E. Afgesproken is met de vennootschappen dat S. als band optreedt in de L. en wel op maandag tot en met donderdag van negen uur ’s avonds tot één uur ’s nachts (naderhand tot drie uur) en op vrijdag en zaterdag van tien uur ’s avonds tot drie uur (naderhand vier uur) ’s nachts. De overeenkomst is in 1991 gesloten voor de periode van een jaar, is vijf keer verlengd en is beëindigd met ingang van 1 februari 1996. Appellante heeft ter zake jaarlijks aan elk van de vier naamloze vennootschappen, ongeveer Awg 70.000 betaald; in januari 1996 betaalde zij vier keer ongeveer Awg 6.000.
2.3. In de overeenkomst van appellante met de vier genoemde naamloze vennootschappen komen onder meer de volgende bepalingen voor:
5. S. agrees to be bound by strict rules of conduct under this Agreement which rules will be strictly enforced, since Q’s operation of a first class hotel requires that it (shall) be able to exercise influence and control over S’s manner of doing business on the hotel premises in order to maintain high quality and safety standards for the hotel operation.
6. The Agreement is granted only for the purpose of offering entertainment known as “S” and described in the appendix attached hereto as Exhibit “A” which stipulates among other things the type of entertainment which S. will be authorized and obliged to offer and the time periods and locations of this entertainment.
7. S. agrees to entertain in strict conformity with such standards as are set by Q and in strict conformity with such rules and regulations as may be issued from time to time by Q in order to guarantee and preserve a first class quality of guest entertainment acceptable to Q and to maintain safety and good order on the hotel premises.
8. Without limiting in any way the general obligation of S. to operate all times in conformity with the standards, rules and regulations of Q, the following specific standards are expressly agreed upon: (a…)
b. S. will only employee capable personnel Personnel shall conduct themselves in an efficient, friendly, courteous and moral manner at all times on the hotel premises. All employees of S. shall be acceptable to Q. If Q. finds that any particular employee of S. does not meet the above standards, Q. will advise S. of this in writing and S. will remove such employee from the premises forthwith.
c. S. will provide no less than four (4) musicians for each performance. S. shall be responsible for providing replacement personnel when necessary.
d. S. shall provide all necessary uniforms, musical instruments and equipment except for sound system (…).
9. Business activities by S. shall be limited to those specifically mentioned in Exhibit “A” (…). Other commercial, professional and business activities by S. are expressly excluded for all other hotels, restaurants, night clubs and entertainment establishments, meaning that S. shall have no right to carry on such activities in such locations at any time. (…)
11. As renumeration for its services hereunder S. shall be entitled to the following fees and provisions (…): (a…,b…,c…,d….)
e. A basis monthly fee to S. equal to Afl. 22,090.22 (…)
f. Annual bonus of Afl. 10.195.49 (…)
g. An incentive fee (…)
2.4. De Inspecteur heeft de betalingen in geld door appellante aan de vier naamloze vennootschappen en haar verstrekkingen in natura aan de leden van S., aangemerkt als loon uit een dienstbetrekking met appellante en ter zake daarvan loonbelasting en premies nageheven. Appellante betwist werkgeefster van de musici van S. te zijn geweest. De vier leden hebben loon genoten van de naamloze vennootschap, waarvan zij grootaandeelhouder zijn. Op dat loon zijn loonbelasting en premies ingehouden.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
In geschil is de vraag of de verhouding tussen appellante en de leden van S. als een dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening loonbelasting (hierna: Landsverordening) kwalificeert. Niet in geding is de hoogte van de nageheven loonbelasting en premies.
De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota’s. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat géén van de leden van de band zich ooit heeft laten vervangen.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening bepalen achtereenvolgens dat werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat en dat als dienstbetrekking wordt beschouwd elke arbeidsverhouding, waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt, en degene die het uitvoert. Door verwijzingen in en krachtens de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering en de Landsverordening weduwen- en wezenverzekering gelden deze twee bepalingen ook voor de heffing van premies AOV/AWW. De Inspecteur nu verdedigt de stelling dat er een dienstbetrekking in vorenbedoelde zin bestond tussen appellante en de vier musici van S.; appellante betwist dat zij werknemers van haar zijn geweest.
4.2. Appellante stelt voorop dat zij een overeenkomt heeft gesloten met het samenwerkingsverband van de vier naamloze vennootschappen en niet met de individuele leden van S.; reeds daarom behoefde zij niets in te houden op de beloningen. Volgens de Inspecteur moeten de vennootschappen met behulp van het leerstuk van fiscale transparantie worden genegeerd. De Raad overweegt op dit punt als volgt. Het is aannemelijk dat appellante alleen geïnteresseerd was in de artistieke kwaliteiten van de musici C, P, N en E en niet in een andere vorm van entertainment die de naamloze vennootschappen mogelijk zouden kunnen leveren. Het ging appellante immers om de persoonlijke arbeidsprestaties van deze vier natuurlijke personen; zij maakten de muziek die appellante haar gasten wilde aanbieden. Appellante heeft weliswaar gesteld dat de leden zich konden laten vervangen zonder haar instemming, maar dit is betwist door de Inspecteur en het is voor de Raad ook niet zonder meer aannemelijk, gelet op onderdeel 8, onder b, van de overeenkomst. Feit is in elk geval dat vervanging zich in al die jaren niet heeft voorgedaan, en daaruit leidt de Raad af dat het optreden van ieder van de vier musici nodig was om de afgesproken prestatie te leveren.
Trouwens, ook de stelling van appellante dat de leden van de band de overeengekomen beloning zelf verdeelden, is betwist door de Inspecteur en niet aannemelijk geworden. Immers, volgens het boekenonderzoek van de Belastingaccountantsdienst betaalde appellante aan elk van de musici hetzelfde bedrag. De Raad houdt het ervoor dat de vier musici persoonlijk optraden, overeenkomstig de bedoeling van zowel appellante als de musici, en voor hun optreden afzonderlijk werden beloond. De Raad komt hier tot de slotsom dat, hoewel de overeenkomst volgens de letter ervan is gesloten met vier naamloze vennootschappen voor wie de vier musici als directeur tekenden, appellante in wezen met de musici in persoon verbintenissen is aangegaan.
4.3. Appellante ontkent nog dat zij met de leden van S. een arbeidsverhouding als bedoeld in de bepalingen van de loonbelasting heeft gehad. De Inspecteur gaat blijkbaar van het tegendeel uit. Het begrip arbeidsverhouding in artikel 3 van de Landsverordening ziet blijkens de bewoordingen van het eerste lid op de verhouding tussen degene die werk opdraagt en degene die het werk uitvoert. De Raad is van oordeel dat, omdat appellante werk opdroeg en de musici het opgedragen werk uitvoerden, de verhouding tussen beiden als een arbeidsverhouding, als bedoeld in het artikel 3, eerste lid, is aan te merken.
4.4. Appellante stelt voorts dat de musici hun werkzaamheden naar eigen inzichten konden verrichten, zodat een gezagsverhouding ontbrak. De Inspecteur betoogt dat een gezagsverhouding bestond omdat de musici verplicht waren aanwijzingen van appellante op te volgen. De Raad is van oordeel dat ook hier het gelijk aan de Inspecteur is. Uit het contract is af te leiden, met name uit de onderdelen 5, 7 en 8, dat appellante de bevoegdheid had om instructies aan de leden van S. te geven ter zake van hun optreden en dat de leden zich verplicht hadden haar aanwijzingen op te volgen. Dit betekent dat er bij de uitvoering van het opgedragen werk een gezagsverhouding bestond tussen appellante en de musici, zoals bedoeld in het genoemde artikel 3, eerste lid.
4.5. Appellante stelt tot slot dat de leden van S. zich konden laten vervangen en dat zij geen verplichting hadden om de overeengekomen werkzaamheden persoonlijk uit te voeren en daarom niet in dienstbetrekking stonden. De Inspecteur heeft dit betwist. De Raad is van oordeel dat dit geschil niet behoeft te worden opgelost. De vraag of de verplichting bestaat om persoonlijk arbeid te verrichten is relevant voor het civielrechtelijke begrip dienstbetrekking, maar de vraag mist betekenis voor de dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening. Daar staat immers bepaald dat als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding, waarbij een gezagsverhouding bestaat tussen degene die werk opdraagt en degene die het uitvoert. Blijkens deze tekst wordt niet vereist dat de arbeidende persoon zich verplicht heeft het opdragen werk persoonlijk uit te voeren.
4.6. Uit de rechtsoverwegingen onder 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 volgt dat de arbeidsverhouding tussen appellante en de vier leden van S. voldeed aan de omschrijving van het begrip dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening. De vier leden waren werknemer van appellante. Zij had op hun beloningen loonbelasting en premies AOV/AWW moeten inhouden. De Raad kent derhalve voor de loonbelasting en premieheffing geen betekenis toe aan de uitbetaling van de arbeidsbeloning van de musici aan de naamloze vennootschappen. Het uitbetalen aan de vennootschappen verhindert immers niet dat de musici de arbeidsbeloning in de fiscale zin van het woord genieten. Terecht heeft de Inspecteur nageheven.
4.7. Tussen partijen is uiteindelijk een compromis gesloten inzake de overige correcties, die de Inspecteur heeft aangebracht, de opgelegde verhogingen en het bedrag van de naheffingen ter zake van de beloningen voor S. Naar het eenparige oordeel van partijen moeten de acht met verhoging opgelegde naheffingsaanslagen worden verminderd tot een bedrag van tezamen Awg 200.000 aan te betalen loonbelasting en premies AOV/AWW zonder verhogingen. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden met het bovenstaande oordeel van de Raad in de kwestie S. Tevens spraken partijen af dat appellante niet de verplichting heeft om dit bedrag te verhalen op haar werknemers en dat de Inspecteur het afzien van verhaal door appellante niet aanmerkt als een verstrekking van loon.
De Raad verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslagen tot een bedrag van tezamen Awg 200.000 aan loonbelasting en premies AOV/AWW.
mrs. L. van Gijn, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen