ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4361

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/220 en 221
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • Th. Groeneveld
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstbelasting en goed koopmansgebruik bij statiegeldverplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een naamloze vennootschap, hierna appellante, en de Inspecteur der Belastingen over de aanslag in de winstbelasting voor het belastingjaar 1996/1997. Appellante had een aanslag opgelegd gekregen van Afl. 3.917.300, waartegen zij bezwaar aantekende. De Inspecteur had de bezwaren afgewezen, waarna appellante beroep aantekende bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 november 2002 in Aruba, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

De kern van het geschil betreft de waardering van de statiegeldverplichting die appellante had ten aanzien van de cilinders die zij in bruikleen verstrekte aan haar klanten. De Inspecteur stelde dat appellante deze verplichtingen op een andere manier moest waarderen, terwijl appellante aanvoerde dat de waardering op nominale waarde in overeenstemming was met goed koopmansgebruik. De Raad overwoog dat appellante, gezien het beleid om waarborgsommen te restitueren, geen rekening hoefde te houden met de kans dat cilinders niet zouden worden teruggebracht.

De Raad oordeelde dat de Inspecteur geen grond had om de statiegeldverplichting geheel of gedeeltelijk te laten vrijvallen. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking op bezwaar en verminderde de aanslag tot nihil. Tevens werd het verzoek van appellante om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Raad niet bevoegd is om in te gaan op schadevergoeding in belastinggeschillen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van goed koopmansgebruik bij de waardering van verplichtingen en de noodzaak voor de Inspecteur om zijn standpunten goed te onderbouwen.

Uitspraak

Beschikking van 20 februari 2002, nr. 2000/220 en 221
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 30 juni 1999, over het boekjaar 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 een aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van Afl. 3.917.300. De Inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaarschrift, ingekomen ter Inspectie op 30 augustus 1999, dus tijdig, afgewezen bij beschikking van 25 augustus 2000.
1.2. Tegen de beschikking op bezwaar heeft V namens appellante op 5 september 2000, dus ook tijdig, beroep aangetekend bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingezonden. Bij vergissing heeft de secretaris van de Raad twee kenmerken aan deze zaak toegekend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 22 november 2002, gehouden in Aruba. Daar zijn verschenen en gehoord mr. A en drs. M als gemachtigden van appellante en mevrouw mr. D namens de Inspecteur. Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het op 5 september 2000 ingediende beroepschrift vermeldt dat appellante aan de Inspecteur heeft verzocht om een motivering van zijn beschikking op bezwaar, dat daarop nog geen reactie is vernomen en dat het beroep zal worden gemotiveerd zodra de Inspecteur heeft gereageerd. De secretaris van de Raad heeft appellante in zijn brief van 29 september 2000 verzocht haar beroepschrift binnen zes weken te motiveren. Appellante heeft op 11 oktober 2000 aan de secretaris bericht dat nog niets van de Inspecteur is vernomen. Op 9 november 2000 verzocht appellante aan de secretaris opnieuw om uitstel voor het indienen van de motivering van het beroep totdat de Inspecteur heeft gereageerd. Daarop heeft de secretaris uitstel verleend tot 1 februari 2001. Bij brief van 5 januari 2001 heeft de Inspecteur zijn beschikking op bezwaar uiteindelijk toegelicht ten behoeve van appellante. Op 24 januari 2001 schreef appellante aan de secretaris dat zij onlangs een motivering van de afwijzing van haar bezwaar had ontvangen, dat zij overleg voerde met de Inspecteur over de afwikkeling van het geschil en dat zij de secretaris over de uitkomst van het overleg zal informeren. Bij brief van 18 juni 2001 is het beroepschrift gemotiveerd. Op 28 september 2001 nodigde de secretaris de Inspecteur uit om binnen zes weken een vertoogschrift in te zenden. De Inspecteur heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 23 oktober 2002.
2.2. Ingevolge artikel 5, lid 2, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 dient het beroepschrift met redenen te zijn omkleed en zodanig te zijn ingekleed dat daaruit een gevolgtrekking kan worden gemaakt ten aanzien van het bedrag dat volgens appellante verschuldigd is. Het beroepschrift dat op 5 september 2000 bij de Raad is ingediend voldeed niet aan deze twee eisen. De secretaris van de Raad heeft appellante daarop gewezen. Appellante heeft aangegeven waarom zij haar beroep nog niet had gemotiveerd en tegelijk uitstel gevraagd aan de secretaris voor het herstel van haar verzuimen totdat de Inspecteur haar nader had ingelicht omtrent zijn beschikking op bezwaar. Dit laatste gebeurde in de brief van de Inspecteur van 5 januari 2001. Daarvan maakte appellante melding in haar brief aan de secretaris van 24 januari 2001, een brief die bij hem inkwam enige dagen voor de beëindiging van de door hem verleende termijn voor het indienen van de motivering en een cijfermatige conclusie van het beroep, te weten 1 februari 2001.
De Raad verstaat deze brief als een onderbouwd verzoek om nader uitstel van motivering. Het lag op de weg van de voorzitter van de Raad om op dit verzoek een beslissing te nemen en die beslissing, via de secretaris van de Raad, aan appellante mee te delen. Nu dit niet is gebeurd kan niet worden geoordeeld dat appellante haar verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
3. Vaststaande feiten
3.1. Appellante is een op 1 juli 1940 opgerichte naamloze vennootschap, gevestigd in Oranjestad. Haar boekjaar loopt van 1 juli tot en met 30 juni.
3.2. Appellante verkoopt huishoudgas (propaangas) aan ondernemingen en particulieren. Daarnaast verkoopt zij huishoudelijke apparaten en onderdelen van gasinstallaties. Zij levert het gas af in cilinders van 60 lps, 100 lps en 60 gallons; de cilinders worden in bruikleen verstrekt aan de afnemers van gas. Appellante heeft de cilinders aangeschaft tegen een gemiddelde kostprijs van Afl. 100 en schrijft ze tegenwoordig in tien jaar af. De cilinders dienen om de vijf jaar te worden getest op bruikbaarheid. Appellante beschikte in 1997 over ruim 45.000 cilinders. De boekwaarde van deze bedrijfsmiddelen bedroeg per 30 juni 1997 Afl. 745.811. Niet langer bruikbare cilinders worden verkocht voor Afl. 8; zij worden gebruikt als barbecuetoestellen, voederbakken en waterreservoirs.
3.3. De cilinders, die in bruikleen worden gegeven aan de afnemers van gas, zijn genummerd. Indien een cilinder leeg is, kan deze bij appellante worden omgewisseld voor een nieuwe, volle cilinder. Bij omwisseling houdt appellante in haar administratie bij welke cilinder wordt ingenomen en welke nieuwe wordt verstrekt. Gemiddeld wordt ongeveer 90 percent van de cilinders binnen één tot twee jaar verwisseld. De meeste afnemers hebben tegelijkertijd twee cilinders tot hun beschikking. In 1996 zijn 55.517 cilinders omgewisseld en in 1997 69.450. Het is aan de afnemers van gas niet toegestaan om de cilinders onderling te ruilen, of voor andere doeleinden dan gasafgifte te gebruiken dan wel zelf te hervullen.
3.4. In de overeenkomst van bruikleen die wordt gesloten tussen appellante en de afnemer van gas is onder meer bepaald: “By accepting the gas installation, excluding pressure regulator, pipes and fittings which I paid for, I declare that the cylinders, complete with cylinder valves and valve protection caps, for which I have paid a deposit of Afls. 100,00 each, are and remain the property of (…). I shall immediately notify the gas company of any change of address and/or my intention to terminate the further use of gas cylinders in which case I shall return the cylinders to the company with the deposit receipts, so that I can claim back my deposit. In case of disappearance of the cylinders for which I am responsible (…) I shall pay the deposit of Afl. 100,00 for a new cylinder”.
3.5. De in de overeenkomst van bruikleen genoemde waarborgsom van Afl. 100 wordt sedert 1982 aan afnemers in rekening gebracht. Voor afnemers die voordien in het bezit waren van een cilinder wordt bij iedere omwisseling een bedrag van Afl. 5 gevraagd totdat een bedrag van Afl. 100 is bereikt. Per 30 juni 1997 waren 45.797 cilinders in omloop, per 30 juni 1998 waren dat er 47.331 en per 30 juni 1999 48.806. Het aantal teruggebrachte en niet-omgewisselde cilinders bedroeg in het boekjaar 1996-1997 345, in het boekjaar 1997-1998 373 en in het boekjaar 1998-1999 457. Appellante passiveert het bedrag van de ontvangen waarborgsommen op haar balans onder de naam statiegeldverplichting. Deze post bedroeg aan het einde van het boekjaar:
1995/1996 Afl. 3.837.538
1996/1997 Afl. 4.068.248
1997/1998 Afl. 4.225.833
1998/1999 Afl. 4.411.638.
3.6. Appellante heeft over het jaar 1996/1997 een winst aangegeven van Afl. 39.203. De Inspecteur heeft de passiefpost statiegeldverplichting ten bedrage van Afl. 4.068.248 per 30 juni 1997 volledig tot de winst van het boekjaar gerekend. Ook op twee andere punten is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. Rekening houdende met een compensabel verlies van het jaar 1995/1996 heeft hij de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van Afl. 3.917.300.
4. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is de vraag of de balanspost statiegeldverplichting ad Afl. 4.068.248 op grond van goed koopmansgebruik dient vrij te vallen ten gunste van het resultaat van het onderhavige boekjaar, zoals de Inspecteur stelt en appellante betwist.
De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota?s.
4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat er bij elke omwisseling van een cilinder een transactiebon wordt opgemaakt die namens appellante en door de afnemer van een handtekening wordt voorzien. Bij omwisseling en bij definitieve inlevering van een cilinder moet de afnemer zich legitimeren. De waarborgsom wordt teruggegeven zonder overlegging van het bewijs van destijds gedane betaling, mits de afnemer zich legitimeert en de cilinder inlevert met het nummer dat in de administratie van appellante voorkomt achter zijn naam.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting erkend dat de cilinders worden omgewisseld zonder inlevering van het indertijd afgegeven bewijs van betaling van de waarborgsom. Voorts heeft zij erkend dat het aantal cilinders dat niet wordt ingeleverd verwaarloosbaar klein is.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Appellante heeft uit hoofde van de overeenkomsten van bruikleen van cilinders, die zij afsloot met haar afnemers van gas, van hen waarborgsommen ontvangen, die zij dient terug te betalen indien de in bruikleen gegeven cilinders worden terugbezorgd zonder omruil voor een gevulde cilinder. Goed koopmansgebruik noopt appellante er toe op haar balans rekening te houden met deze schuldverplichtingen. Zij heeft deze verplichtingen gepassiveerd onder de naam statiegeldverplichting. Deze schulden moeten worden gewaardeerd met inachtneming van de kans dat cilinders niet zullen worden terugbezorgd. Indien aannemelijk is dat cilinders niet meer van de afnemers zullen terugkomen, zal de statiegeldverplichting met het daarmee corresponderende bedrag aan waarborgsommen dienen te worden afgeboekt ten gunste van het resultaat. Tussen partijen is niet in geschil dat het aantal cilinders dat niet wordt terugbezorgd door afnemers van gas te verwaarlozen is. Er is daarom geen grond voor de Inspecteur om van appellante te eisen dat zij de statiegeldverplichting geheel of ten dele laat vrijvallen.
5.2. De Inspecteur stelt voorts dat appellante verplicht is om de ontvangen waarborgsom pas terug te betalen bij de beëindiging van de relatie met de afnemer, dus bij definitieve inlevering van de cilinder. Voor zover de Inspecteur hiermee heeft willen betogen dat sprake is van een langlopende, renteloze schuld waarvan de contante waarde aanmerkelijk afwijkt van de nominale waarde, zodat winstneming geboden is, faalt dit betoog. Het miskent dat de verplichting tot restitutie van de voldane waarborgsom in juridische zin direct opeisbaar is bij inlevering. Waardering van een dergelijke verplichting op haar nominale waarde is in overeenstemming met goed koopmansgebruik.
5.3. De Inspecteur heeft tot slot opgemerkt dat appellante, gelezen de woorden van de overeenkomst van bruikleen, de teruggaaf van een waarborgsom kan weigeren, indien de afnemer van gas niet meer beschikt over het bewijs van betaling. Appellante heeft daartegen ingebracht dat het haar beleid is om waarborgsommen te restitueren, indien de afnemer zich legitimeert en de op zijn naam gestelde (genummerde) cilinder terugbezorgt en dat niet naar het bewijs van betaling van de waarborgsom wordt gevraagd. De Inspecteur heeft het door appellante gestelde ter zitting erkend. De Raad is van oordeel dat zolang appellante dit beleid handhaaft, zij bij de waardering van haar statiegeldverplichting geen rekening behoeft te houden met de vrijval van ontvangen waarborgsommen als gevolg van verlies van bewijzen van betalingen.
5.4. Nu het gelijk in het geschil tussen partijen aan appellante is, moet de bestreden aanslag worden verminderd. De belastbare winst moet worden verminderd met Afl. 4.068.248 tot een bedrag van Afl. 76.073, aldus luidt de onbetwiste cijfermatige conclusie van appellante. Na verrekening van het verlies uit het voorafgaande jaar van kennelijk Afl. 336.153 wordt het belastbare bedrag nihil.
5.5. Appellante heeft de Raad verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Dit verzoek is niet-ontvankelijk. De Raad oordeelt in belastinggeschillen en is niet bevoegd om in te gaan op een eis tot schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatige handelen van de wederpartij. Het verzoek van appellante behoort te worden gericht tot de civiele rechter.
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking op bezwaar en vermindert de aanslag tot nihil.
mrs. L. van Gijn, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen