ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4427

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
22 februari 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/137
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • Th. Groeneveld
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Inspecteur der Belastingen inzake inkomstenbelasting 1998

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante tegen de beslissing van de Inspecteur der Belastingen om geen aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1998 op te leggen. Appellante, werkzaam als directiesecretaresse, had haar aangifte voor het belastingjaar 1998 te laat ingediend, namelijk op 20 november 2000, terwijl de deadline op 1 april 1999 lag. De Inspecteur had in een persbericht aangegeven dat aangiften na een termijn van 18 maanden niet meer in behandeling zouden worden genomen, en dat de belastingplichtige in bepaalde gevallen recht had op restitutie van ingehouden loonbelasting. Appellante maakte bezwaar tegen de beslissing van de Inspecteur, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de beslissing van de Inspecteur de vorm had van een voor beroep vatbare beschikking op bezwaar, waardoor appellante ontvankelijk was in haar beroep. De Raad oordeelde echter dat de Inspecteur ten onrechte een beschikking op bezwaar had genomen, aangezien de Landsverordening geen mogelijkheid biedt voor bezwaar tegen de beslissing om geen aanslag op te leggen. De Raad vernietigde de beschikking van de Inspecteur en verklaarde appellante niet-ontvankelijk in haar bezwaar.

Daarnaast werd het beroep van appellante op gewekt vertrouwen verworpen, omdat de Inspecteur zijn gewijzigde beleid tijdig had gecommuniceerd. De Raad concludeerde dat appellante rekening had moeten houden met deze wijziging en dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet opging. De uiteindelijke beslissing was dat de Raad de beschikking op bezwaar vernietigde en appellante niet-ontvankelijk verklaarde in haar bezwaar.

Uitspraak

Beschikking van 22 februari 2002, nr. 2001/137
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1.Loop van het geding
Aan appellante is door de Inspecteur bij brief van 26 januari 2001 meegedeeld dat aan haar geen aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1998 zou worden opgelegd. Het daartegen gerichte bezwaarschrift is bij de Inspecteur ingekomen op 13 februari 2001. De Inspecteur heeft op het bezwaar beslist op 22 maart 2001. Tegen de beslissing op bezwaar heeft appellante op 15 mei 2001, dus tijdig, beroep aangetekend bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingezonden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 20 november 2001, gehouden op Curaçao, alwaar de Inspecteur is verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Appellante, geboren in 19xx, is als directiesecretaresse werkzaam bij de S.bank. Aan haar is op of omstreeks 1 februari 1999 een aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998 uitgereikt dat zij blijkens de aanhef van het biljet vóór 1 april 1999 had moeten inzenden. Zij heeft geen uitstel gevraagd en het biljet eerst op 20 november 2000 ingediend. Het aangegeven inkomen voert tot een restitutie van ingehouden loonbelasting van Naf 2.203.
2.2. In een persbericht, dat in de periode van begin juli 2000 tot het einde van dat jaar in kranten verscheen, gaf de Inspecteur aan onder welke voorwaarden het doen van aangifte ingevolge artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: de Landsverordening) geen verplichting was, maar wel de mogelijkheid gaf tot restitutie van ingehouden loonbelasting. Voorwaarden waren dat de belastingplichtige binnen de Nederlandse Antillen woonde, binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte deed en het terug te ontvangen bedrag meer dan Naf 149 bedroeg. De Inspecteur voegde eraan toe: “Voor het belastingjaar 1998 is de termijn van 18 maanden per 1 juli 2000 verstreken. Tot nu toe zijn de aangiften t/m 1998 aangenomen. Met ingang van 1 oktober 2000 zal ik de aangiften over 1988 en oudere jaren, die niet tot een verplichte aanslag leiden, niet meer in behandeling nemen. De indiener van de aangifte zal hiervan per brief op de hoogte gesteld worden”.
2.3. De Inspecteur heeft appellante bij brief van 26 januari 2001 bericht dat haar voor het jaar 1998 geen aanslag in de inkomstenbelasting zou worden opgelegd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing bij brief van 13 februari 2001. Zij schreef daarin dat zij in mei 1999 op vakantie was, dat zij in juli 1999 betrokken was bij een verkeersongeval en zij daarna vanwege de revalidatie enige tijd niet op haar werk kon verschijnen. De Inspecteur zond haar op 22 maart 2001 een brief met als aanhef “uitspraak op bezwaarschrift”. Hij schreef onder meer: “In uw brief van 13 februari 2001 heeft u bezwaar gemaakt tegen de beschikking om geen aanslag inkomstenbelasting over 1998 op te leggen. (…) In uw brief noemt u geen data van vakantie en ongeluk. Ik neem aan dat u niet de gehele periode van 18 maanden hierdoor niet in staat was aangifte te doen of om een ander opdracht te geven die aangifte voor u te doen”. Hij besluit de brief met “Ik handhaaf de beschikking” en voegt een rechtsmiddelverwijzing toe. Het beroep is gericht tegen deze beslissing van de Inspecteur.
3. Geschil
In geschil is ten eerste of appellante ontvankelijk is in haar beroep en in het bezwaar, en ten tweede of de Inspecteur verplicht is aan appellante een aanslag op te leggen. Tussen partijen is niet in geding dat de Inspecteur niet krachtens artikel 41B, eerste of tweede lid, van de Landverordening verplicht was om aan appellante een aanslag op te leggen.
De Raad verwijst voor de stellingname van partijen naar de gedingstukken.
4. Overwegingen
4.1. De Inspecteur stelt primair dat hij ten onrechte een beschikking op bezwaar heeft genomen en concludeert vervolgens dat voor appellante geen rechtsgang bij de Raad openstaat. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn conclusie. De beslissing waartegen appellante in beroep is gekomen bij de Raad – neergelegd in de brief van de Inspecteur van 22 maart 2001 - heeft de inhoud en de vorm van een voor beroep vatbare beschikking op bezwaar. Aan appellante wordt daarin ook voorgehouden dat zij in beroep bij de Raad kan komen. Appellante heeft de beslissing redelijkerwijs kunnen en mogen opvatten als een beschikking op bezwaar. Dat maakt dat appellante ontvankelijk is in haar beroep, wat er zij van de bevoegdheid van de Inspecteur om in dit geval een beschikking op bezwaar te nemen.
4.2. De stelling van de Inspecteur dat hij ten onrechte een beschikking op bezwaar heeft genomen houdt de Raad voor juist. De beslissing van de inspecteur van 26 januari 2001 om aan appellante geen aanslag op te leggen is genomen overeenkomstig artikel 41B van de Landsverordening. De Landsverordening biedt een belastingplichtige niet de mogelijkheid om tegen deze beslissing in bezwaar te komen. De inspecteur had de brief van appellante van 13 februari 2001 daarom niet moeten aanmerken als een bezwaarschrift waarop hij een beschikking kon nemen. Hij had het bezwaar niet-onvankelijk moeten verklaren en ambtshalve kunnen afhandelen. De Raad zal dan ook de beschikking van de inspecteur vernietigen en appellante alsnog niet-onvankelijk in haar bezwaar verklaren. Het gevolg daarvan is dat de Raad niet toekomt aan het tweede geschilpunt.
4.3. Voor zover appellante bedoeld heeft een beroep te doen op vertrouwen dat gewekt is door het kennelijk jarenlang gevoerde beleid van de Inspecteur om in afwijking van de wettelijke regeling ook aanslagen op te leggen wanneer na 18 maanden na afloop van het belastingjaar vrijwillig aangifte wordt gedaan, overweegt de Raad het volgende. De Inspecteur heeft zijn beleid in de loop van het jaar 2000 gewijzigd. Hij heeft volgens zijn zeggen “zeer regelmatig in de kranten” aangekondigd, ook in de zomer van 2000, dat vrijwillige aangiftes over 1998 vóór 1 oktober 2000 dienden te zijn ingediend om nog in behandeling te worden genomen. De Raad is van oordeel dat de Inspecteur daarmee belastingplichtigen tijdig op de hoogte heeft gesteld van de wijziging van zijn beleid. Daarmee had appellante rekening kunnen houden; het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar en verklaart appellante alsnog niet-ontvankelijk in haar bezwaar.
mrs. L. van Gijn, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen