ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU9637

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 november 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1998/103-104
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslastverdeling bij loonbelasting en premie AOV/AWW in het geval van onderaanneming

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 november 2002, staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premies AOV/AWW centraal. De appellante, een constructiebedrijf, had in 1995 drie personen (A, B en C) in dienst die werkzaamheden voor haar verrichtten. De Inspecteur der Belastingen legde een naheffingsaanslag op van NAƒ 4.857, verhoogd met een boete van 25% wegens onvoldoende belastingbetaling. De appellante betwistte de aanslag en stelde dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, maar van onderaanneming.

De Raad oordeelt dat de bewijslast bij de Inspecteur ligt om aan te tonen dat de vergoedingen aan de drie personen als loon uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin de bewijslastproblematiek is besproken, en concludeert dat de appellante onvoldoende feiten heeft aangedragen om te bewijzen dat er geen dienstbetrekking was. De appellante had geen verklaring van de Inspecteur gevraagd, wat haar onderzoeksplicht niet ontsloeg. De Raad stelt vast dat de appellante niet heeft aangetoond dat de drie personen niet in dienstbetrekking werkten, ondanks dat zij als eenmanszaak waren ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

De Raad komt tot de conclusie dat de aanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De beroepen van de appellante worden ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt de beslissing van de Inspecteur. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aannemer om onderzoek te doen naar de hoedanigheid van de personen aan wie werk wordt uitbesteed, en de rol van beleidsregels in dit proces.

Uitspraak

Beschikking van 25 november 2002, nrs. 1998/103-104.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1995 een op 31 juli 1997 gedagtekende naheffingsaanslag in de loonbelasting en premies AOV/AWW opgelegd ten bedrage van NAƒ 4.857, resp. NAƒ 4.626; de aanslag is verhoogd met een boete van 25%. Deze aanslag is, na daartegen door appellante tijdig gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak van 6 april 1998 gehandhaafd.
1.2. Bij beroepschriften van 29 mei 1998, ingekomen bij de Raad op 3 juni 1998, is appellante tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Raad. De gronden van het beroep zijn bij brief van 25 april 2001 aangevuld. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de beroepen heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 15 april 2002, gehouden op Sint Maarten. Beide partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellante had een constructiebedrijf. In 1995 hebben drie personen werkzaamheden voor haar verricht. Dat waren A, B en C. Aan hen is daarvoor in dat jaar respectievelijk $ 620, $ 6.211 en $ 20.551 - in totaal derhalve NAƒ 48.573 - betaald. Inhoudingen hebben niet plaatsgevonden.
2.2. Bij besluit van 17 januari 1994 heeft de Inspecteur onder meer de volgende beleidsregel vastgesteld.
Sub-contractors:
Iemand kan als een zelfstandige voor de belastingaangelegenheden worden aangemerkt, als de contractor een verklaring heeft van de Inspecteur der Belastingen, dat de sub-contractor daar bekend is en altijd heeft voldaan aan zijn verplichtingen.
Een nieuwe sub-contractor kan ook een verklaring krijgen na registratie met overlegging van de juiste documentatie.
2.3. Dit besluit is op ruime schaal bekendgemaakt, zowel door toezending aan alle ter Inspectie bekende werkgevers, als door publicatie in de kranten. Appellante heeft zulks ter zitting erkend.
2.4. Met betrekking tot de drie onder 2.2 vermelde personen beschikt appellante niet over een verklaring van de Inspecteur als bedoeld in de beleidsregel. Zij heeft een dergelijke verklaring ook niet gevraagd. Wel heeft appellante informatie ingewonnen bij de Kamer van Koophandel en daaruit bleek dat de drie personen ieder als eenmanszaak waren ingeschreven.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een contract van 25 mei 1995, gesloten tussen appellante en X Construction, waarin de laatste verklaart de in dat contract omschreven werkzaamheden te zullen uitvoeren. In het contract is niet een beloning voor deze werkzaamheden vermeld. Wel is een betaalschema opgenomen, doch daarin staan evenmin bedragen vermeld.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Het geschil betreft de rechtmatigheid van de aanslag en van de boete. Het geschil spitst zich toe op de vraag of met betrekking tot meerbedoelde personen sprake was van een dienstbetrekking, zoals de Inspecteur betoogt, dan wel van onderaanneming, zoals appellante stelt.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Uitgangspunt voor de verdeling van de bewijslast is dat de Inspecteur de feiten stelt en bij betwisting aannemelijk maakt, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de aan de drie personen betaalde vergoeding voor verrichte werkzaamheden moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.
4.2. In het geval berecht bij 's Raads uitspraak van 10 juli 1992, nr. 1991/43, TAR/Justicia 1997, nr. 3, onder 5.5, is dezelfde problematiek aan de orde geweest. Toen heeft de Raad begrip getoond voor de stelling van de Inspecteur dat, gelet op de bijzondere situatie op Sint Maarten - ongecontroleerd verkeer van personen, goederen en diensten tussen het Nederlandse en het Franse deel, alsmede een niet naar behoren functionerend bestuursapparaat - deze bewijslast voor hem te zwaar is.
4.3. Na een belangenafweging kwam de Raad tot de volgende oordelen:
op de aannemer rust een onderzoeksplicht naar de hoedanigheid van degene aan wie hij werk uitbesteedt;
de Inspecteur formuleert een beleidsregel die de aannemer in staat stelt om op eenvoudige wijze het verlangde onderzoek te verrichten;
verzaakt de aannemer zijn onderzoeksplicht, dan is de Inspecteur ontslagen van de op hem rustende bewijslast.
4.4. Anders dan appellante meent, ziet de Raad geen reden deze bewijsregel slechts te doen gelden indien en voorzover de werknemer of onderaannemer in het Franse deel van Sint Maarten woont.
4.5. Met het stellen en bekendmaken van de onder 2.2 bedoelde beleidsregel heeft de Inspecteur aan de in rov. 4.3 sub ii bedoelde voorwaarde voldaan. Vaststaat dat appellante niet de in die beleidsregel bedoelde verklaringen van de Inspecteur heeft gevraagd. Zulks staat haar vrij want de verklaring van de Inspecteur heeft niet de status van uitsluitend bewijsmiddel. Op appellante blijft dan echter wel de plicht rusten onderzoek in te stellen naar de hoedanigheid van degene aan wie zij werk uitbesteedt.
4.6. In dat kader heeft appellante weliswaar informatie ingewonnen bij de Kamer van Koophandel, maar de omstandigheid dat de drie personen daar als eenmanszaak waren ingeschreven, sluit niet uit dat die personen niettemin bij haar in dienstbetrekking werkzaamheden verrichtten. Evenmin kan uit het onder 2.5 vermelde contract worden afgeleid dat de daarin bedoelde werkzaamheden in onderaanneming, en derhalve niet in dienstbetrekking, werden verricht.
4.7. Appellante heeft derhalve onvoldoende feiten en omstandigheden aangebracht om te oordelen dat de drie personen niet bij haar in dienstbetrekking waren en dat sprake is van onderaanneming.
4.8. Wat betreft de enkelvoudige belasting, waarvan de berekening niet in geschil is, is het gelijk dus aan de Inspecteur.
4.9. Het is aan appellantes grove schuld te wijten dat te weinig belasting c.q. premie is voldaan. Een boete van 25% is dan ook passend. Ook in zoverre is het gelijk aan de Inspecteur.
4.10. De Raad komt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond zijn.
5. Beslissing
De Raad verklaart de beroepen ongegrond.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout.