ECLI:NL:ORBBNAA:2003:BU4463

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
4 november 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/525
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over inkomstenbelasting en zorgvuldigheid van de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 4 november 2003, staat de rechtsgeldigheid van een taxatieve aanslag in de inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1997 centraal. Belastingplichtige E had tijdig aangifte gedaan, maar ontving desondanks een aanslag die niet overeenkwam met zijn aangifte. Na bezwaar van de belastingplichtige heeft de Inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen, maar de aanslag bleef in stand met correcties op het aangegeven inkomen. De belastingplichtige heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad.

Tijdens de zitting op 25 maart 2003 en de vervolgzitting op 29 oktober 2003 is de zaak behandeld. De Raad constateert dat de Inspecteur niet zorgvuldig heeft gehandeld door belastingplichtige niet te horen en de uitspraak op het bezwaarschrift niet te motiveren. De Raad oordeelt dat de rechtsgeldigheid van de aanslag niet wordt aangetast door deze onzorgvuldigheden, maar dat de inhouding van loon- en dividendbelasting wel moet worden verrekend. De Raad komt tot de conclusie dat de aanslag moet worden verminderd naar een belastbaar inkomen van Naf 90.487, met inachtneming van de ingehouden loonbelasting van Naf 646 en de te verrekenen dividendbelasting van Naf 463.

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en past de aanslag aan. Dit vonnis benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de belastingprocedure en de noodzaak voor de Belastingdienst om transparant te zijn in hun beslissingen en communicatie met belastingplichtigen.

Uitspraak

Beschikking van 4 november 2003, nr. 2001/525
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Het procesverloop.
1.1. Aan E is voor het jaar 1997 een zogenoemde taxatieve aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, hoewel hij tijdig aangifte had gedaan.
1.2. Belastingplichtige heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. De Inspecteur is gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen. Appellant heeft daartegen tijdig beroep ingesteld bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Appellant heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Op 25 maart 2003 heeft ter zitting van de Raad in Willemstad de mondelinge behandeling plaatsgevonden van deze zaak; de zaak is toen aangehouden en opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 29 oktober 2003. De Inspecteur is verschenen ter zitting. Appellant is niet verschenen met bericht van verhindering.
2. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Belastingplichtige deed voor het onderhavige jaar tijdig aangifte voor de inkomstenbelasting. In zijn aangifte claimde hij toepassing van de zogenoemde penshonado-regeling en wel die variant waarbij het inkomen wordt belast tegen 5%. In de aangifte voerde belastingplichtige aftrekposten op voor persoonlijke - en buitengewone lasten. In de aangifte werden genoten buitenlandse dividendinkomsten verantwoord ad Naf 1.541. Als betaalde loonbelasting werd vermeld Naf 646 en als ingehouden dividendbelasting Naf 463 (30%). Het belastbare inkomen volgens de aangifte beliep Naf 79.100.
Belastingplichtige werd vervolgens taxatief aangeslagen naar een belastbaar inkomen van Naf
150.000.
2.2. Na door de belastingplichtige gemaakt bezwaar deelde de Inspecteur hem bij uitspraak mee dat geheel aan zijn bezwaar zou worden tegemoetgekomen. De uitspraak hield echter een gedeeltelijke vermindering van de aanslag in, omdat op het aangegeven inkomen correcties waren aangebracht. De aangebrachte correcties betreffen de opgevoerde persoonlijke – en buitengewone lasten. Het belastbare inkomen werd bij de uitspraak op het bezwaarschrift vastgesteld op Naf 90.487; geen rekening werd gehouden met inhouden loon- en dividendbelasting.
3. Geschil
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
- Heeft de Inspecteur bestuurlijk onbehoorlijk gehandeld door belastingplichtige niet te horen en de uitspraak op het ingediende bezwaarschrift niet te motiveren,
- Is de Inspecteur krachtens het vertrouwensbeginsel gehouden de aangifte van belastingplichtige te volgen, nu hij in zijn uitspraak heeft meegedeeld geheel aan het bezwaar tegemoet te komen,
- Heeft de Inspecteur ten onrechte achterwege gelaten loon- en dividendbelasting te verrekenen.
4. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de ge¬dingstukken.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. Appellant kan worden toegegeven dat zijn vader door de belastingdienst niet zorgvuldig is behandeld. Het taxatief aanslaan na een tijdig ingediende aangifte, het niet horen en niet meedelen van de op de aangifte aangebrachte correcties zijn even zovele onzorgvuldigheden. In een procedure voor de Raad van beroep voor belastingzaken is echter de rechtsgeldigheid van de betrokken aanslag, zoals deze na de uitspraak van de Inspecteur luidt, in het geding. Die rechtsgeldigheid wordt op zichzelf niet aangetast door voormelde onzorgvuldigheden, zodat de Raad er verder aan voorbij gaat.
5.2. Het beroep van appellant op het bij hem, althans zijn vader, door de uitspraak van de Inspecteur gewekte vertrouwen dat de aangifte zou worden gevolgd, moet worden verworpen. Uit dezelfde beschikking waarin de mededeling van het volgen van de aangifte werd gedaan, blijkt immers ook zonneklaar dat zulks niet het geval is, omdat het in die mededeling vervatte belastbare inkomen afwijkt van het door belastingplichtige aangegeven inkomen.
De omstandigheid dat appellant een aantal jaren aftrekposten wegens persoonlijke – en buitengewone lasten heeft opgevoerd zonder dat correctie plaatsvond doet aan voormeld oordeel niet af.
5.3. Ten aanzien van de verrekening van ingehouden loon- en dividendbelasting overweegt de Raad als volgt. Door de Inspecteur is niet bestreden dat Naf 646 loonbelasting ten laste van belastingplichtige werd ingehouden. Deze inhouding moet alsnog verrekend worden met de verschuldigde inkomstenbelasting. Belastingplichtige heeft in de onderhavige aangifte buitenlandse dividendinkomsten verantwoord, alsmede daarop ingehouden dividendbelasting ad Naf 463. Nu de Inspecteur zich niet gemotiveerd heeft uitgelaten over deze inhouding, mede in ogenschouw genomen de weinig adequate behandeling die de belastingplichtige in de aan de beroepsfase voorafgaande fase van de belastingdienst heeft ondervonden, ziet de Raad aanleiding de post ingehouden dividendbelasting niet verder te onderzoeken, maar deze voor verrekening in aanmerking te laten komen.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is, de uitspraak van de Inspecteur dient te worden vernietigd en de aanslag dient te worden berekend naar een belastbaar inkomen van Naf 90.487, met inachtneming van Naf 646 aan ingehouden loonbelasting en Naf 463 aan te verrekenen dividendbelasting..
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van Naf 90.487, onder verrekening van Naf 646 aan ingehouden loonbelasting en Naf 463 aan dividendbelasting.
mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw