ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT7653
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Gijn
- A. Groeneveld
- J. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van alimentatiebetalingen en de welvaartsverhouding tussen ex-echtgenoten
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 november 2004 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van alimentatiebetalingen door appellant voor de jaren 1998 en 1999. Appellant had aanslagen in de inkomstenbelasting ontvangen en voerde een bedrag van Naf 11.664 op als door hem aan zijn voormalige echtgenote betaalde alimentatie. De Inspecteur accepteerde deze aftrek niet, wat leidde tot een geschil tussen partijen.
Tijdens de zittingen in Willemstad op 2 en 3 november 2004 werd het procesverloop besproken. De Raad stelde vast dat appellant en zijn gewezen echtgenote in 1994 weer samenwoonden, maar dat deze samenwoning in juni 1995 eindigde. De Raad beoordeelde of de Inspecteur terecht de door appellant opgevoerde alimentatie niet had geaccepteerd. De Raad oordeelde dat de voorwaarde voor de aftrekbaarheid van uitkeringen tot voorziening in het levensonderhoud van een gewezen echtgenoot is dat de welvaartsverhouding tussen de ex-echtelieden na de scheiding zodanig is dat de welvarendste zich redelijkerwijs gedrongen kan voelen tot het voorzien in het levensonderhoud van de ander.
De Raad concludeerde dat de Inspecteur het karakter van de betalingen betwistte, stellende dat de gewezen echtgenote in het onderhavige jaar een zodanig inkomen genoot dat appellant geen verplichting had om in haar levensonderhoud te voorzien. Appellant had de betalingen gedaan om ongewenst gedrag van zijn gewezen echtgenote te voorkomen. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant ongegrond was, omdat de betalingen niet als voorziening in het levensonderhoud konden worden aangemerkt.
De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de Inspecteur zich in eerdere jaren had gehouden aan een compromis, maar dat dit niet van toepassing was op het onderhavige jaar. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de welvaartsverhouding tussen ex-echtgenoten objectief te beoordelen en dat morele verplichtingen niet automatisch leiden tot aftrekbaarheid van alimentatiebetalingen.