ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT7685

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003/123
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van inkomstenbelasting over Nederlandse WAO-uitkering en dubbele belasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 november 2004 uitspraak gedaan over de heffing van inkomstenbelasting met betrekking tot een Nederlandse WAO-uitkering. Appellante, gehuwd met H en woonachtig op Curaçao, ontving een WAO-uitkering uit Nederland en kreeg voor het belastingjaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd. Tegen deze aanslag heeft appellante tijdig bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur had nog niet op het bezwaarschrift beschikt. Om proceseconomische redenen werd het beroepschrift als tijdig ingediend aangemerkt tegen een afwijzende beschikking, aangezien de Inspecteur geen vertoogschrift had ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2004 in Willemstad zijn beide partijen verschenen. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht de WAO-uitkering van appellante in de belastingheffing heeft betrokken en of de belastingheffing terecht is toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 17 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk de heffing over de Nederlandse WAO-uitkering aan Nederland is toegewezen. Echter, de Nederlandse Antillen mogen de uitkering in de heffingsgrondslag opnemen, mits zij voorkoming van dubbele belasting verlenen.

De Raad concludeert dat in dit geval, waar het buitenlandse inkomen het enige inkomensbestanddeel is, geen belasting verschuldigd is. Dit leidt tot de beslissing dat de aanslag dient te worden verminderd tot op nihil. De Raad verklaart het beroep gegrond en vermindert de bestreden aanslag tot op nihil, waarmee de belastingheffing over de WAO-uitkering van appellante onterecht was.

Uitspraak

Beschikking van 16 november 2004, nr. 2003/123.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Het procesverloop
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd.
1.2. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. De Inspecteur had ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet beschikt op het bezwaarschrift. Om proceseconomische redenen merkt de Raad het onderhavige beroepschrift aan als tijdig ingediend tegen een afwijzende beschikking. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.3 Op 3 november 2004 heeft ter zitting van de Raad in Willemstad de mondelinge behandeling plaatsgevonden van deze zaak. Beide partijen verschenen ter zitting.
2. De tussen partijen vaststaande feiten.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Appellante is gehuwd met H en woont sinds 1992 onafgebroken met haar echtgenoot op Curaçao.
2.2. Appellante geniet een Nederlandse WAO-uitkering.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de door appellante ontvangen WAO-uitkering in de belastingheffing heeft betrokken en zo ja of de Inspecteur terecht terzake belasting heeft geheven.
4. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. Ingevolge artikel 17, leden 1, 2 en 4 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk is de heffing over een Nederlandse WAO-uitkering toegewezen aan Nederland. Desalniettemin mogen de Nederlandse Antillen ingevolge het bepaalde in artikel 20 van voormelde regeling de uitkering in de heffingsgrondslag begrijpen ter berekening van de aldaar verschuldigde belasting, onder de gehoudenheid voorkoming van dubbele belasting te verlenen. De gekozen voorkoming-methode brengt mee dat in het geval het buitenlandse inkomen het enige inkomensbestanddeel is, geen belasting is verschuldigd. Aangezien dit geval zich voordoet dient de verschuldigde belasting op nihil te worden gesteld.
5.2. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is; de aanslag dient te worden verminderd tot op nihil.
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond en vermindert de bestreden aanslag tot op nihil.
mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw