ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8864
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- L. van Gijn
- C.W.M. van Ballegooijen
- G.J. van Muijen
- Rechtspraak.nl
Uitleg van de verleggingsregeling in de omzetbelasting en de toepassing van artikel 4 en 11 van de Landsverordening omzetbelasting 1999
In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 5 augustus 2004, staat de uitleg van de verleggingsregeling in de omzetbelasting centraal. De belanghebbende, een vennootschap naar Antilliaans recht, kreeg een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak maart 1999 tot en met mei 2000, inclusief een boete. De belanghebbende diende tijdig bezwaar in, maar dit werd afgewezen door de Inspecteur. Hierop volgde een beroepschrift bij de Raad, dat op 19 april 2004 mondeling werd behandeld.
De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen omzetbelasting had afgedragen over vergoedingen die zij had betaald aan A en H, beide in Nederland gevestigde ondernemingen. De Inspecteur had deze vergoedingen als belastbaar aangemerkt, maar de Raad oordeelde dat de diensten feitelijk buiten het heffingsgebied waren verricht. De Raad benadrukte dat de tekst van de Landsverordening omzetbelasting (LvOB) duidelijk is en slechts voor één uitleg vatbaar. De Memorie van Toelichting kan de duidelijke wettekst niet uitbreiden.
De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de naheffingsaanslag tot een te betalen bedrag. De uitspraak benadrukt het belang van een letterlijke interpretatie van de wet en de rol van de MvT in de uitleg van belastingwetgeving. De Raad concludeerde dat de Inspecteur niet kon onderbouwen dat de tekst van de LvOB onduidelijk was en dat de belanghebbende in het gelijk werd gesteld.