Beschikking van 7 september 2004, nrs. 2002/104-107.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1.1. Op 28 februari 2002 heeft belanghebbende bij de Raad beroep ingesteld tegen aan hem opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 1995, 1996 en 1998, alsmede tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1997. De navorderingsaanslagen zijn door de Inspecteur opgelegd bij beschikking d.d. 28 december 2000. De aanslag is gedagtekend 12 oktober 2001.
De Inspecteur heeft op 19 april 2004 vertoogschriften ingediend.
1.2. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 20 april 2004, alwaar M namens belanghebbende en de Inspecteur zijn verschenen.
2.1. Belanghebbende heeft bij brief van 23 januari 2001 bezwaar ingediend tegen de drie navorderingsaanslagen. Tegen een navorderingsaanslag kan geen bezwaar bij de Inspecteur worden gemaakt, maar staat ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Landsverordening inkomstenbelasting beroep op de Raad open binnen twee maanden na de dagtekening van de navorderingsaanslag. De Inspecteur had de brief van 23 januari 2001 moeten opvatten als een beroepschrift en haar uiterlijk binnen veertien dagen moeten doorzenden aan de Raad. Indien hij deze doorzendverplichting was nagekomen, was het geschrift van belanghebbende tijdig bij de Raad aangekomen. De Raad zal belanghebbende dan ook ontvankelijk verklaren in zijn beroep tegen de navorderingsaanslagen.
2.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag over 1997 geen bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, maar is (ook op 28 februari 2002) rechtstreeks daartegen in beroep gekomen bij de Raad. Dat betekent dat hij niet-ontvankelijk is bij de Raad. De Raad zal het geschrift van belanghebbende van 28 februari 2002 niet doorzenden naar de Inspecteur om deze te gelasten dit geschrift te behandelen als een bezwaarschrift. Doorzending van het geschrift naar de Inspecteur heeft namelijk geen zin. De Inspecteur zou immers een dergelijk bezwaar, dat niet binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag is ingediend en waarvoor geen voldoende verschoonbaarheid is aangevoerd, als ontijdig ingekomen moeten afdoen en belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar moeten verklaren. De Raad volstaat dan ook met de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn beroep tegen de aanslag over 1997.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende, getrouwd en vader van twee kinderen, drijft een eenmanszaak in levensmiddelen onder de naam Toko X; het betreft een buurtwinkel aan de W alhier. Hij heeft geen personeel in dienst. De toko is alle dagen open, behalve op zondag.
3.2. Belanghebbende heeft weliswaar een kassa, maar hij maakt geen gebruik van het kasregister, hij benut een calculator. Hij noteert in een schrift of in zijn agenda hoeveel kasgeld aanwezig is aan het einde van de dag. Opnamen van kasgeld voor privé doeleinden zijn niet geboekt. Belanghebbende schat deze opnamen op Naf 200 per maand. Belanghebbende bewaart inkoopfacturen en kostennota’s; maar niet alle inkoopfacturen zijn nog in zijn bezit. De in de jaarrekening opgevoerde benzinekosten zijn gebaseerd op geschatte bedragen. Ook de eindvoorraad levensmiddelen wordt jaarlijks door belanghebbende geschat.
3.3. Het Belastingaccountantsbureau heeft in juni 2000 een boekenonderzoek ingesteld naar de winst van de eenmanszaak over de jaren 1995 tot en met 1998. Het onderzoek was een vervolg op een waarneming ter plaatse (hierna: WTP) op 9 oktober 1997. Toen is vastgesteld dat de gemiddelde brutowinstmarge uitkwam op 32,15 percent van de inkoopprijzen en dat de marge op de meest verkochte (ongeveer 25) artikelen op 23,89 percent lag. Volgens de aangiften inkomstenbelasting van belanghebbende voor de jaren 1995 tot en met 1998 liggen de brutowinstpercentages in die jaren tussen 24,20 en 27,7 percent. Blijkens de aangiften over 1999 en 2000 bedragen de brutowinst-percentages dan 36,9 respectievelijk 34,3.
3.4. Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat belanghebbende veel flesjes bier verkoopt. In het rapport van de WTP is niets vermeld over de verkoop van bier; daarmee is toen geen rekening gehouden. Het brutowinstpercentage op bier bedraagt ten minste 64,4. De controlerend ambtenaar heeft in juni 2000 het gemiddelde brutowinstpercentage, behaald bij de verkoop van de levensmiddelen in 1997, herrekend en een gewogen gemiddeld percentage bepaald aan de hand van de inkoop van bier en die van de overige artikelen. Het resultaat is een gewogen gemiddelde brutowinstpercentage van 37,2.
3.5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd zonder verhoging met dagtekening 28 december 2000. De Inspecteur heeft de omzet herrekend met behulp van het brutowinstpercentage van 37,2. De navorderingsaanslagen zijn ambtshalve verminderd bij beschikking van 10 oktober 2003 naar tabelinkomens van achtereenvolgens Naf 63.932, Naf 48.254 en Naf 49.257. Daarbij is hij uitgegaan van een brutowinstmarge van 35 percent.
In geschil is de vraag of de administratie als ondeugdelijk ter zijde moet worden geschoven en zo ja, wat een redelijke schatting is van het gerealiseerde brutowinstpercentage.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt dat hij vele facturen en goederen heeft verloren door inbraken en lekkages in de toko. Vanwege de talloze vernielingen en inbraken maakt hij geen gebruik meer van een kasregister. Voorts wijst hij erop dat niet alle bier per fles wordt verkocht en dat de winst op een krat bier varieert van Naf 2 tot Naf 4. Bovendien stelt belanghebbende dat hij niet zoals een supermarkt grootschalig, dus gunstig, kan inkopen. Door de aanwezigheid van grote supermarkten in de buurt moet hij relatief lage prijzen hanteren. Belanghebbende stelt dat zijn brutowinstpercentage rond 23 ligt.
5.2. De Inspecteur voert aan dat de administratie van de toko zeer gebrekkig is, dus moet worden verworpen als grondslag van de winstberekening en dat een redelijke schatting van de winst uitgaat van een brutowinstpercentage van 37 dan wel 35.
5.3. De Raad is van oordeel dat de gebreken in de administratie van belanghebbende, zoals vermeld onder 3.2, zodanig zijn dat zij geen deugdelijke basis is voor de vaststelling van de winst. Met name is ernstig dat een registratie ontbreekt van de dagelijkse ontvangsten en uitgaven per kas. Het is zeer te betreuren dat er vaak in de toko van belanghebbende wordt ingebroken en dat hij last heeft van lekkages, maar die omstandigheden bevrijden hem niet van zijn verplichting tot het bijhouden van de kasadministratie en het bewaren ervan. Hij is zijn verplichting niet nagekomen. Door het ontbreken van een betrouwbare administratie moet de omzet van de toko worden geschat met behulp van het brutowinstpercentage.
5.4. De Raad kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat zijn brutowinstpercentage neerkomt op ongeveer 23. Het enige aangevoerde middel van bewijs van dit percentage is het onderzoek van het Belastingaccountantsbureau bij de WTP in 1997. Het toen berekende percentage van 23,89 is weliswaar vastgesteld bij de verkoop van de meest gangbare artikelen, maar de vaststelling is ondeugdelijk gebleken. Bij het boekenonderzoek in 2000 is namelijk ontdekt dat destijds geen rekening was gehouden met de zeer omvangrijke verkoop van flesjes bier, waarop een percentage van 64,4 wordt behaald. Wanneer daarmee rekening wordt gehouden, komt het brutowinstpercentage veel hoger uit. De Raad gaat dan ook voorbij aan het percentage van 23,89. Blijkens de aangiften inkomstenbelasting van belanghebbende over 1999 en 2000 is het brutowinstpercentage in die jaren achtereenvolgens 36,9 en 34,3. Belanghebbende heeft geen aanvaardbare verklaring voor het verschil tussen enerzijds deze percentages en anderzijds het percentage van 23 (of een lager percentage dan 34,3) dat zou zijn gehanteerd in de jaren 1995, 1996 en 1998. De Raad acht dan ook aannemelijk dat het brutowinstpercentage van de toko ook in deze drie jaren uitkwam op ongeveer 35.
5.5. Het vorenstaande houdt in dat de navorderingsaanslagen indertijd op een te hoog bedrag zijn gesteld door de Inspecteur. Zij moeten worden verminderd tot de bedragen, zoals die bij de ambtshalve genomen beschikking van 10 oktober 2003 zijn vastgesteld.
De Raad verklaart het beroep tegen de aanslag in de inkomstenbelasting over 1997 niet-ontvankelijk.
De Raad vermindert de navorderingsaanslagen over de jaren 1995, 1996 en 1998 tot bedragen zoals die zijn vastgesteld door de Inspecteur bij diens beschikking van 10 oktober 2003.
mrs. L. van Gijn, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen