ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT9002

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/030
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1996 en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 23 september 2004 uitspraak gedaan over een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 1996. De appellant had zich tegen de navorderingsaanslag verzet, die door de Inspecteur was opgelegd op 5 november 2001. Het beroep was ingesteld op 23 januari 2002, maar de Raad oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroep was vastgesteld op uiterlijk 5 januari 2002, maar het beroepschrift werd pas enkele weken later ingediend.

De gemachtigde van de appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding te wijten was aan het feit dat de appellant de Nederlandse taal niet goed machtig was en dat zijn eerdere gemachtigde, die in december 2001 in het ziekenhuis was opgenomen, niet tijdig actie had ondernomen. De Raad oordeelde echter dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. De Inspecteur had de navorderingsaanslag tijdig aangekondigd en de appellant had erkend dat er geen administratie werd gevoerd. De Raad concludeerde dat de appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om binnen de gestelde termijn een beroepschrift in te dienen.

De Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig te reageren op de navorderingsaanslag. De omstandigheden die door de gemachtigde werden aangevoerd, zoals de taalbarrière en de ziekenhuisopname van de eerdere gemachtigde, werden niet als voldoende geacht om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om zorg te dragen voor een adequate vertegenwoordiging in belastingzaken.

Uitspraak

Beschikking van 23 september 2004, nr. 2002/030.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Loop van het geding
1.1. Op 23 januari 2002 is namens appellant bij de Raad beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1996, door de Inspecteur opgelegd bij beschikking d.d. 5 november 2001.
Verweerder heeft op 27 februari 2004 een vertoogschrift ingediend.
1.2. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 27 april 2004. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. De Inspecteur is verschenen.
2. Beoordeling
2.1. Tegen de navorderingsaanslag staat ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Landsverordening inkomstenbelasting beroep op de Raad open binnen twee maanden na de dagtekening van de aanslag.
Ingevolge die bepaling kon in casu uiterlijk 5 januari 2002 een beroepschrift bij de Raad worden ingediend. Het beroepschrift is eerst enige weken nadien ingediend en dus tardief.
Het tweede artikellid bepaalt dat indien de belastingplichtige redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht binnen de beroepstermijn een beroepschrift in te dienen, een nieuwe beroepstermijn van twee maanden begint te lopen vanaf de dag waarop de belastingplichtige redelijkerwijs wel in staat kon worden geacht een beroepschrift in te dienen.
2.2. Als reden voor de termijnoverschrijding heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat appellant de Nederlandse taal niet goed machtig is en eerst op 4 januari 2002, nadat hij eerder van een andere gemachtigde gebruik had gemaakt die in december 2001 ten gevolge van een verkeersongeval in het ziekenhuis was opgenomen, zich tot hem T had gewend. Daarbij is aangevoerd dat appellant tijdens een bezoek aan de notaris had vernomen dat er op zijn naam nog belastingaanslagen openstonden.
Door de gemachtigde is vervolgens bij brief van 4 januari 2002 aan de Inspecteur verzocht “de aanslagen, met inbegrip van de primitieve en navorderingsaanslag over het jaar 1996, uit te reiken daar deze hem nimmer hebben bereikt.”.
Op 15 januari 2002, zo heeft de gemachtigde aangevoerd, heeft hij vervolgens kopie ontvangen van de navorderingsaanslag van 5 november 2001.
2.3. De Inspecteur heeft aangevoerd dat hij bij brief van 18 september 2001, gericht tot appellant, de navorderingsaanslag reeds had aangekondigd, zulks naar aanleiding van een onderzoek door de Belastingaccountantsdienst (BAD). Voorts is aangevoerd dat de navorderingsaanslag is verstuurd naar het adres van appellant zoals deze dat had opgegeven.
2.4. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting opgemerkt dat hij reeds op 13 december 2001 telefonisch op zijn voice-mail door appellant is benaderd en dat hij eerst op 4 januari 2002 met appellant over de opmerking van de notaris heeft gesproken.
2.5. De Raad ziet in de boven geschetste omstandigheden onvoldoende aanleiding voor de termijnoverschrijding verontschuldigbare redenen aanwezig te achten.
In de vaststelling van het BAD-rapport, waarbij appellant heeft erkend dat er geen boekhouding van zijn winkel is bijgehouden, in de voornoemde brief van de Inspecteur van 18 september 2001, in de keuze – die tot appellants risico behoort - van de gemachtigde die kennelijk in december 2001 nog geen actie had ondernomen naar aanleiding van de navorderingsaanslag, alsmede in de opmerking van de notaris en de niet-tijdige actie van de nieuwe gemachtigde acht de Raad evenzovele omstandigheden gelegen op grond waarvan niet gezegd kan worden dat eiser redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht binnen twee maanden na de dagtekening van de navorderingsaanslag een beroepschrift in te dienen.
2.6. Er is derhalve met de toezending van een kopie van de primaire beschikking op 15 januari 2002 geen nieuwe beroepstermijn gaan lopen. Beslist wordt daarom als volgt.
3. Beslissing
De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
mrs. L. van Gijn, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen