ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT2922
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Drop
- A. van Ballegooijen
- J. van Muijen
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen opgelegde verzuimboete in winstbelastingzaken van gelieerde vennootschappen
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbenden tegen opgelegde verzuimboetes in het kader van de winstbelasting over het jaar 1999. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 25 november 2005 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de belanghebbenden, die deel uitmaken van een groep gelieerde vennootschappen, een naheffingsaanslag in de winstbelasting van nihil met een boete van Naf 500 hebben ontvangen. De belanghebbenden hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. De belanghebbenden zijn vervolgens in beroep gegaan bij de Raad, waarbij zij onder andere aanvoerden dat de boete in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de redelijke termijn van berechting was overschreden.
De Raad heeft vastgesteld dat de boetes zijn opgelegd op basis van de artikelen 22 en 23 van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB). De belanghebbenden stelden dat de boete niet tijdig was opgelegd, maar de Raad oordeelde dat artikel 78, lid 5, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) van toepassing was, waardoor de oude bepalingen gelden voor strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding van de ALL zijn begaan. De Raad verwierp ook het beroep op artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de wetgever uitzonderingen kan maken op deze bepaling.
Verder oordeelde de Raad dat de redelijke termijn van berechting niet was overschreden, aangezien de vertraging in de procedure grotendeels te wijten was aan de belanghebbenden zelf. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van de aangifte met slechts één dag het opleggen van een verzuimboete rechtvaardigde. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen bewijs was van een begunstigend beleid door de Inspecteur. Uiteindelijk verklaarde de Raad de beroepen ongegrond.