ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT6074

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0018
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van invoerrechten op verpakkingsmateriaal voor cement in Curaçao

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 mei 2005 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende om vrijstelling van invoerrechten op verpakkingsmaterialen, specifiek cementzakken, die worden ingevoerd voor de distributie in Aruba en het binnenland. De belanghebbende, die cement en cementzakken vanuit het buitenland invoert, had op 14 april 2003 een verzoek ingediend voor vrijstelling van invoerrechten. Dit verzoek werd afgewezen door de Inspecteur op 6 juni 2003, waarna belanghebbende bezwaar maakte en in beroep ging. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2004, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur het verzoek om vrijstelling slechts gedeeltelijk had gehonoreerd, namelijk voor verpakkingsmateriaal bestemd voor cement dat in Aruba wordt gedistribueerd. Het geschil draaide om de vraag of belanghebbende ook recht had op vrijstelling voor verpakkingsmateriaal dat bestemd was voor distributie in het binnenland. De Raad heeft artikel 75 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI) geraadpleegd, waarin vrijstellingen zijn opgenomen voor verpakkingsmiddelen die worden gebruikt voor de verpakking van in het binnenland gewonnen goederen en voor goederen die bestemd zijn voor uitvoer.

De Raad oordeelde dat het enkel verpakken van cement in cementzakken niet als een bewerking kan worden gekwalificeerd volgens de LVTI. Daarnaast werd het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de LVTI een duidelijk onderscheid maakt tussen verpakkingsmiddelen voor de binnenlandse markt en die voor uitvoer naar het buitenland, zoals Aruba. De Raad concludeerde dat de Inspecteur terecht rekening had gehouden met dit onderscheid en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 25 april 2005, nr. 2004-0018
1. Procesverloop
1.1. Belanghebbende heeft op 14 april 2003 verzocht om een vrijstelling van invoerrechten op de invoer van verpakkingsmaterialen. Het verzoek werd afgewezen bij beschikking van de Inspecteur van 6 juni 2003. Zij heeft daartegen op 24 juni 2003, dus tijdig bezwaar, gemaakt. Bij beschikking van 11 december 2003 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.
1.2. Belanghebbende is tegen de beschikking op bezwaar op 12 januari 2004, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 11 april 2004. Beide partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota ingebracht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende voert vanuit het buitenland cement en cementzakken (hierna ook: verpakkingsmateriaal) in. Zij verpakt het cement in de cementzakken en distribueert de zakken cement in Aruba en het binnenland. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om te worden vrijgesteld van de heffing van invoerrechten op het verpakkingsmateriaal. De Inspecteur heeft dit verzoek slechts gehonoreerd voor zover het gaat om verpakkingsmateriaal bestemd voor cement dat wordt gedistribueerd in Aruba.
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of belanghebbende ook recht heeft op een vrijstelling van invoerrechten op verpakkingsmateriaal voor cement, dat bestemd is voor distributie in het binnenland. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het beroep
4.1. Artikel 75, eerste lid, onderdeel r, aanhef en sub c van de Landsverordening tarief van invoerrechten (hierna: LVTI) bevat een vrijstelling voor: “Verpakkingsmiddelen ... voor zover zij worden ingevoerd om te worden gebruikt voor de verpakking van in het binnenland gewonnen, vervaardigde, bewerkte of verwerkte goederen”. Onderdeel b van hetzelfde lid bevat een vrijstelling voor: “Verpakkingsmiddelen ... voor zover zij worden ingevoerd om te worden gebruikt bij de uitvoer van goederen”.
4.2. Belanghebbende stelt primair dat het ingevoerde cement door haar wordt bewerkt; de Inspecteur ontkent dit. De Raad is van oordeel dat het enkel verpakken van een grote hoeveelheid cement in cementzakken niet als een bewerking kwalificeert in de zin van de LVTI.
4.3. Belanghebbende stelt subsidiair dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel schendt omdat hij wel een vrijstelling verleend heeft voor verpakkingsmateriaal bestemd voor Aruba. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De LVTI maakt immers onderscheid tussen verpakkingsmiddelen die worden gebruikt voor het verpakken van goederen bestemd voor de uitvoer naar het buitenland, zoals Aruba, en die voor het verpakken van goederen bestemd voor de binnenlandse markt. Terecht heeft de Inspecteur rekening gehouden met dit onderscheid bij het afwikkelen van het verzoek van belanghebbende om vrijstelling van invoerrechten.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen