ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ8675

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/093 en 2000/0094
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag winstbelasting en taxholiday-regime voor hotelcomplex

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de winstbelasting die is opgelegd aan belanghebbende, een naamloze vennootschap, voor het boekjaar 1999/2000. De Inspecteur had eerder een nihil-aanslag opgelegd, maar dit bleek een vergissing te zijn, aangezien deze aanslag bedoeld was voor een andere belastingplichtige. Belanghebbende had een taxholiday gekregen voor de exploitatie van een hotelcomplex, maar de Inspecteur was van mening dat de vervreemdingswinst van de verkoop van dit hotelcomplex belastbaar was. De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat belanghebbende op de hoogte moest zijn van het voornemen van de Inspecteur om de vervreemdingswinst te belasten. De Raad concludeerde dat de nihil-aanslag niet het gevolg was van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur en dat de Inspecteur gerechtigd was om een navorderingsaanslag op te leggen. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 13 november 2006, nrs. 1999/093 en 2000/0094.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 16 november 2004 een navorderingsaanslag in de winstbelasting voor het boekjaar 1999/2000 opgelegd ten bedrage van Afl. 375.515,00.
1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak van 8 februari 2005 afwijzend beschikt op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende.
1.3 Belanghebbende is tijdig in beroep gekomen.
1.4 De Inspecteur heeft op 29 maart 2006 een vertoogschrift ingediend.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 4 april 2006. Beide partijen zijn verschenen en hebben een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota’s tot de stukken van het geding worden gerekend.
2. Feiten:
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2 Belanghebbende heeft ingevolge het Landsbesluit d.d. 9 september 1987 een zogenaamde taxholiday gekregen gedurende 11 jaar voor wat betreft een op Aruba te bouwen en in te richten hotelgebouw en de exploitatie daarvan. Het boekjaar van belanghebbende loopt van 1 augustus tot en met 31 juli. De taxholiday van belanghebbende loopt af in het boekjaar 1999/2000.
2.3 Bij overeenkomst van 28 juli 2000 heeft belanghebbende het haar toebehorend hotelcomplex verkocht voor een bedrag van Afl 12.000.000,00. Inclusief de met deze verkoop behaalde boekwinst is de belastbare winst voor het boekjaar 1999/2000 vastgesteld op Afl. 989.541,00 resulterend in een te betalen bedrag aan winstbelasting van Afl. 375.515,00.
2.4 Aanslagen die aan belanghebbende worden opgelegd worden verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres L, dit is ook het adres van de directeur van belanghebbende, de heer S, en van een nader te noemen coöperatieve vereniging.
2.5 Per fax van 7 december 2000 bericht de Inspecteur aan belanghebbende dat hij voornemens is om de bij de verkoop van het hotelcomplex te realiseren vervreemdingswinst te belasten en dat hij een voorlopige aanslag in de winstbelasting zal opleggen van Afl. 3.100.275,-. Gedagtekend 18 december 2000 wordt aan M N.V., (ME: dit is de belanghebbende) een voorlopige aanslag in de winstbelasting, boekjaar 2000/2001 ten bedrage van Afl 3.100.279,00 opgelegd.
2.6 Op 19 december 2000 reageert de toenmalige gemachtigde van belanghebbende met een korte mededeling, inhoudende dat belanghebbende in het lopend boekjaar geen onroerend goed transactie heeft verricht en dat hij verzoekt de aanslag te vernietigen. Naar aanleiding van dit schrijven is de voorlopige aanslag verminderd tot nihil.
2.7 Belanghebbende heeft als stamnummer y, het stamnummer van de op hetzelfde adres gevestigde Coöperatieve Vereniging M, (hierna : de CV), is y (ME: dit moet een ander stamnummer dan ‘y’ zijn). Op 12 september 2001 dient de CV een aangiftebiljet winstbelasting 2000 in met een aangegeven winst van nihil; op dit door haar zelf vervaardigde biljet wordt het stamnummer vermeld van belanghebbende.
2.8 De uit deze nihil-aangifte voortvloeiende nihil-aanslag wordt vervolgens, door de verwisseling van de stamnummers niet aan de C.V., maar aan belanghebbende opgelegd, het aanslagbiljet is gedagtekend 6 september 2002.
2.9 Per fax meldt de Inspecteur op 26 augustus 2002 aan de directeur van belanghebbende dat er abusievelijk een nihil-aanslag is opgelegd aan belanghebbende, dat deze aanslag belanghebbende waarschijnlijk nog niet zal hebben bereikt en dat er een navorderingsaanslag zal worden opgelegd.
2.10 Op 27 december 2001 dient belanghebbende de aangifte winstbelasting 1999/2000 in. Aangegeven wordt een belastbaar bedrag van nihil, aangezien belanghebbende zich op het standpunt stelde dat alle winst van dat betreffende boekjaar onder de tax-holiday viel.
2.11 Tot de stukken van het geding behoort een schrijven van de directeur van belanghebbende, gedateerd 26 augustus 2002 waarin hij het telefonisch onderhoud met de Inspecteur bevestigt en voorts meedeelt “verleden week de definitieve aanslag winstbelasting 1999/2000 in goede orde van de ontvanger te hebben ontvangen”.
3. Geschil:
Tussen partijen is allereerst in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur beschikt over een nieuw feit op grond waarvan hij een navorderingsaanslag kan opleggen.
Indien deze eerste vraag bevestigend wordt beantwoord is vervolgens in geschil of de met de verkoop van het hotelcomplex behaalde boekwinst onbelast kan blijven op grond van de aan belanghebbende verleende tax-holiday.
4. De overwegingen:
4.1. Uit de onder hiervoor onder 2.5 vermelde feiten volgt dat, naar het oordeel van de Raad, belanghebbende bekend moet zijn geweest met het stellige voornemen van de Inspecteur om de vervreemdingswinst van haar hotelcomplex in de belastingheffing te betrekken. De Inspecteur heeft voorts geen enkele uitlating jegens belanghebbende gedaan die erop zou kunnen duiden dat hij van dat voornemen af zou zien. De Raad merkt hierbij nog op dat belanghebbende voorafgaande aan de aanslag geen inhoudelijke discussie over de door de Inspecteur gestelde belastbaarheid van de vervreemdingswinst heeft gevoerd. Het verweer van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde voorlopige aanslag winstbelasting 2000/2001 heeft zich beperkt tot de constatering dat er in dat betreffende boekjaar geen onroerend goed transactie heeft plaatsgevonden, terwijl belanghebbende wist dat de door de Inspecteur belaste onroerend goed transactie in het daaraan voorafgaande boekjaar was geëffectueerd. De aan belanghebbende opgelegde nihil-aanslag winstbelasting 1999-2000 heeft daarom bij belanghebbende, naar het oordeel van de Raad, niet de indruk kunnen wekken dat deze het gevolg was van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur gebaseerd op een gewijzigd inzicht in de feiten of het recht. De Inspecteur heeft voorts niet althans onvoldoende weersproken gesteld dat de nihil-aanslag was bedoeld voor de CV en niet voor belanghebbende en dat het opleggen van de nihil-aanslag aan belanghebbende in de hand is gewerkt doordat de directeur van belanghebbende zelf ten onrechte op het aangiftebiljet van de C.V. het stamnummer van belanghebbende heeft vermeld. Naar het oordeel van de Raad is sprake van een naamsverwisseling bij het opleggen van de aanslag welke is gelijk te stellen met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing.
Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval is de Raad van oordeel dat het de Inspecteur vrij stond een navorderingsaanslag op te leggen.
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de vervreemding van het aan belanghebbende toebehorend hotelcomplex heeft plaatsgevonden gedurende de periode dat voor belanghebbende het taxholiday-regime gold, in het boekjaar 1999/2000.
4.3 Tot de stukken van het geding behoort een kopie van Landsbesluit van 9 september 1987 (hierna: het Landsbesluit) op grond waarvan belanghebbende voor de duur van 11 jaar wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw. In dit Landsbesluit heeft de Gouverneur van Aruba besloten:
Te verklaren dat de naamloze vennootschap “M N.V. “ voor wat betreft de door haar op Aruba te bouwen en in te richten gebouwen en de exploitatie daarvan, als bovenbedoeld voor de duur van ten hoogste elf jaren wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw.
4.4 De Memorie van Toelichting bij de Landsverordening houdende voorschriften met betrekking tot het verlenen van vrijstelling van belastingen voor industrievestiging en hotelbouw (hierna: Lbih) vermeldt onder meer het navolgende bij de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot de artikelen 12 en 13:
“Teneinde niet op moeilijkheden te stuiten bij de aanslagregeling na afloop van de vrijstellingsperiode, kwam het gewenst voor de winstbepaling ook in dat tijdvak te binden aan de bepalingen der inkomstenbelasting. Bij de winstbelastingplichtige lichamen wordt de vrijstelling genoten voor de fiscale winst. Hieronder zijn niet begrepen de salarissen van de leiding van het bedrijf (…).
De afschrijving op bedrijfsmiddelen is zowel in de inkomstenbelasting als in de winstbelasting gebonden aan goed koopmansgebruik. Dit brengt mede de verplichting om jaarlijks systematisch af te schrijven, onafhankelijk van het bedrijfsresultaat. Speciaal de afschrijving naarmate winst of verlies wordt gemaakt is blijkens de jurisprudentie niet toegestaan. Het kwam niet gewenst voor aansluiting te zoeken bij de commerciële afschrijvingen volgens de balans welke voor het bedrijf en de belanghebbende gelden. Teneinde ook gedurende de vrijstellingsperiode de winstbepaling en de gang van zaken in het bedrijf te kunnen nagaan en om een soepele aansluiting van de periode met de normale belastingheffing, komt het gewenst voor ook de vrijgestelde winsten te laten aangeven en eventueel ook op deze controle te kunnen uitoefenen, overeenkomstig de bepalingen van de inkomsten- en winstbelasting.”
4.5 Belanghebbende bepleit haar gelijk met te verwijzen naar de relatie tussen de bepalingen van de Lbhi en de Landsverordening op de winstbelasting (hierna:Lwb) en het in laatstgenoemde verordening voorkomende totaalwinstbegrip.
4.6 Het in 4.3. geciteerde Landsbesluit in samenhang met de Lbih hebben ertoe geleid dat aan belanghebbende (persoonlijk) gedurende een periode van ten hoogste elf jaar een vrijstelling van winstbelasting is verstrekt. Deze vrijstelling betreft de (netto) winst van belanghebbende voor zover die winst is behaald met het exploiteren van het hotelgebouw. Naar het oordeel van de Raad is onder het begrip “exploitatie” niet tevens te begrijpen de verkoop van het hotelgebouw, hetgeen immers neerkomt op beëindiging van de exploitatie door belanghebbende. Ook uit de in 4.4 genoemde voorschriften met betrekking tot de afschrijving en de Memorie van Toelichting dienaangaande, volgt naar het oordeel van de Raad dat slechts de exploitatie van het hotelgebouw is vrijgesteld en niet de eventueel daarmee te behalen boekwinsten. Het vorenstaande leidt ertoe dat de door belanghebbende behaalde winst met het verkopen van het betreffende hotelgebouw niet valt onder de van winstbelasting vrijgestelde winst.
4.7 Nu het gelijk in beide geschilpunten aan de Inspecteur is moet worden beslist als hieronder vermeld.
5. De beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen