ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9200

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0010
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en kosten voor gemene rekening in belastinggeschil

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 april 2006, staat de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het jaar 2000 centraal. De belanghebbende, die een hockeyveld heeft aangelegd dat tegen betaling door lokale verenigingen wordt gebruikt, ontving op 10 april 2003 een naheffingsaanslag met een boete. Na het indienen van een bezwaarschrift op 26 mei 2003, deed de Inspecteur op 20 november 2003 uitspraak op het bezwaar. Het beroepschrift werd op 16 januari 2004 ingediend, waarna de Inspecteur op 2 februari 2006 een vertoogschrift indiende. De zitting vond plaats op 27 maart 2006, waar zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende de bewijslast draagt om aan te tonen dat de ontvangen bedragen niet tot de belaste omzet behoren, maar dat er sprake is van kosten voor gemene rekening. De belanghebbende heeft echter niet kunnen onderbouwen dat er kosten zijn die over alle gebruikers in gelijke mate worden omgeslagen. De winst- en verliesrekening van de belanghebbende biedt geen ondersteuning voor haar standpunt, en er is geen verband aangetoond tussen de ontvangen huurbedragen en de als kosten geboekte uitgaven.

De Raad oordeelt dat de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag en de vergrijpboete heeft opgelegd, en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De Raad ziet geen reden om terug te komen op eerdere beslissingen, ondanks het ontbreken van een tweede feitelijke instantie, en handhaaft de boete. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor haar claims met betrekking tot de omzetbelasting.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 april 2006, nr. 2004-0010
1. Het procesverloop:
Aan belanghebbende is, gedagtekend 10 april 2003, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het jaar 2000 opgelegd met een boete. Belanghebbende heeft op 26 mei 2003 een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend. Op 20 november 2003 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar is ingediend op 16 januari 2004. De Inspecteur heeft, gedagtekend 2 februari 2006, een vertoogschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 27 maart 2006. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2 Belanghebbende heeft onder meer een hockeyveld aangelegd. Dit hockeyveld wordt tegen betaling gebruikt door lokale verenigingen.
2.3 De door de Inspecteur overgelegde winst- en verliesrekening over 2000 van belanghebbende laat als enige bate een huuropbrengst zien van Naf. a en als kosten afschrijvingen Naf. b, electra en onderhoud Naf. c en interestlasten Naf. d; het verlies over het boekjaar komt zodoende uit op Naf. e.
3. Geschil:
In geschil is het antwoord op de vraag of de betreffende ontvangen bedragen door de Inspecteur terecht tot de belaste omzet van belanghebbende zijn gerekend, dan wel dat er sprake is van kosten voor gemene rekening in welk geval de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd. Belanghebbende betwist tevens de opgelegde boete.
4. De overwegingen:
4.1 Nu belanghebbende haar omzet als onbelast wil zien aangemerkt rust op haar de bewijslast feiten aannemelijk te maken op grond waarvan zij met recht een vrijstelling van de heffing van omzetbelasting bepleit.
4.2 Belanghebbende stelt dat er sprake is van kosten voor gemene rekening maar blijft in gebreke om dit aan de hand van schriftelijke vastleggingen of overeenkomsten of anderszins te adstrueren; onduidelijk is of en op welke wijze er sprake is van kosten die over alle gebruikers in gelijke mate via een vooraf vastgelegde verdeelsleutel worden omgeslagen. Evenmin slaagt belanghebbende erin om aannemelijk te maken dat alle gebruikers naar evenredigheid, via genoemde verdeelsleutel het risico van de exploitatiekosten dragen.
4.3 De door de Inspecteur overgelegde winst- en verliesrekening geeft evenmin op enige wijze onderbouwing aan het standpunt van belanghebbende; de Raad kan op geen enkele uit deze cijfers opmaken dat er sprake is van kosten voor gemene rekening, noch is er enig verband te leggen tussen de ontvangen huurbedragen en de als kosten geboekte uitgaven.
4.4 Het gelijk in het geschil rond de vraag of er sprake is van kosten voor gemene rekening is aan de zijde van de Inspecteur; naar het oordeel van de Raad is het aan de grove schuld van belanghebbende te wijten dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen en heeft de Inspecteur terecht de in het geding zijnde vergrijpboete opgelegd.
4.6 Belanghebbende bepleit nog het vervallen verklaren van de boete in verband met het ontbreken van een tweede feitelijke instantie. De Raad ziet in dit, gelet op artikel 14 IVBPR, gebrek in de rechtsgang, vooralsnog geen reden om terug te komen op haar in het verleden reeds meerdere malen genomen beslissingen en handhaaft de boete.
5. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen