ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9203

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0013 en 2004-0016
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en kosten voor gemene rekening in Curaçao

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 april 2006, gaat het om naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 1999 en 2000, opgelegd aan belanghebbende, eigenaar van een landhuis op Curaçao. De naheffingsaanslagen zijn gebaseerd op vergoedingen die belanghebbende ontving van twee vennootschappen voor het gebruik van het landhuis. Belanghebbende heeft deze vergoedingen niet als omzet verantwoord, wat leidde tot de aanslagen en een opgelegde boete.

Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen, maar de Inspecteur heeft deze in zijn uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De Raad heeft de zaak op 27 maart 2006 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren. De kern van het geschil is of de vergoedingen terecht tot de belaste omzet zijn gerekend of dat er sprake is van kosten voor gemene rekening, wat zou betekenen dat de naheffingsaanslagen vernietigd zouden moeten worden.

De Raad overweegt dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat er sprake is van kosten voor gemene rekening. Belanghebbende heeft echter niet kunnen onderbouwen dat de vergoedingen als zodanig moeten worden aangemerkt. De Raad concludeert dat er geen bewijs is voor kosten voor gemene rekening en dat de Inspecteur terecht de boete heeft opgelegd. Bovendien ziet de Raad geen reden om terug te komen op eerdere beslissingen, ondanks het ontbreken van een tweede feitelijke instantie. De Raad verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 april 2006, nr. 2004-0013 en 0016
1. Het procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende zijn, gedagtekend 10 april 2003, naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 1999 en 2000 opgelegd met een boete . Belanghebbende heeft op 26 mei 2003 bezwaarschriften tegen deze aanslagen ingediend. Op 20 november 2003 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op deze bezwaarschriften. De beroepschriften tegen de uitspraken op bezwaar zijn ingediend op 16 januari 2004. De Inspecteur heeft, gedagtekend 13 maart 2006, vertoogschriften ingediend.
1.2 De zaken zijn behandeld ter zitting van de Raad op 27 maart 2006. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2 Belanghebbende is eigenaar van het op Curaçao gelegen landhuis B. Het landhuis werd in de onderhavige jaren gebruikt door diverse tot de zogenaamde B Groep behorende vennootschappen en tevens door R N.V. en P N.V..
2.3 In 1999 en in 2000 ontving belanghebbende voor het gebruik door de twee laatstgenoemde vennootschappen een bedrag van Naf. 72.000,-. Dit bedrag is gebaseerd op het aantal bij deze vennootschappen in gebruik zijnde vierkante meters en de totale exploitatiekosten van het landhuis. Belanghebbende heeft in de betreffende jaren deze vergoedingen niet als omzet verantwoord. De Inspecteur heeft over deze vergoedingen de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
3. Geschil:
In geschil is het antwoord op de vraag of de vergoedingen door de Inspecteur terecht tot de belaste omzet van belanghebbende zijn gerekend, dan wel of er sprake is van kosten voor gemene rekening in welk geval de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd. Belanghebbende betwist tevens de opgelegde boete.
4. De overwegingen:
4.1 Nu belanghebbende een gedeelte van haar omzet als onbelast wil zien aangemerkt rust op haar de bewijslast feiten aannemelijk te maken op grond waarvan zij met recht een vrijstelling van de heffing van omzetbelasting bepleit voor dit gedeelte.
4.2 Belanghebbende stelt dat er sprake is van kosten voor gemene rekening maar blijft in gebreke om dit aan de hand van schriftelijke vastleggingen of overeenkomsten of anderszins te adstrueren; onduidelijk is of en op welke wijze er sprake is van kosten die over alle gebruikers in gelijke mate via een vooraf vastgelegde verdeelsleutel worden omgeslagen. Evenmin slaagt belanghebbende erin om aannemelijk te maken dat alle gebruikers naar evenredigheid, via genoemde verdeelsleutel het risico van de exploitatiekosten dragen.
4.3 Onbetwist heeft de Inspecteur nog gesteld dat in de van R N.V. en P N.V. ontvangen bedragen voor een deel ook de eigenaarslasten, zoals afschrijvingen zijn begrepen; ook dit wijst geenszins op een exploitatie middels kosten voor gemene rekening.
4.4 Naar het oordeel van de Raad is er in casu geen bewijs dat er sprake is van kosten voor gemene rekening, ook het feit dat er gedurende twee jaar exact hetzelfde bedrag in rekening wordt gebracht wijst niet in die richting.
4.5 Het gelijk in het geschil rond de vraag of er sprake is van kosten voor gemene rekening is aan de zijde van de Inspecteur; naar het oordeel van de Raad is het aan de grove schuld van belanghebbende te wijten dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen en heeft de Inspecteur terecht de in het geding zijnde vergrijpboete opgelegd.
4.6 Belanghebbende bepleit nog het vervallen verklaren van de boete in verband met het ontbreken van een tweede feitelijke instantie. De Raad ziet in dit, gelet op artikel 14 IVBPR, gebrek in de rechtsgang, vooralsnog geen reden om terug te komen op haar in het verleden reeds meerdere malen genomen beslissingen en handhaaft de boete.
5. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen