BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 april 2006, nr. 2005-0080 t/m 0084
1.1 Aan belanghebbende is op 6 mei 2003 een aanslag A.O.V./A.W.W. voor het jaar 2000 opgelegd, op 9 mei 2003 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2000 opgelegd, op 2 september 2004 zijn de aanslagen A.O.V./A.W.W.. 2001 en A.Z.V. 2001 opgelegd en op 14 december 2004 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2001 opgelegd.
1.2 Op 15 mei 2003 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2000 ontvangen; op 31 januari 2005 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2001 ontvangen.
Tegen de aanslagen A.O.V./A.W.W. 2000 en de A.O.V./A.W.W. 2001 en A.Z.V. 2001 heeft belanghebbende geen afzonderlijke bezwaren ingediend. De Inspecteur heeft op 26 januari 2005 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift inkomstenbelasting 2000 en op 13 december 2005 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift inkomstenbelasting 2001.
1.3 Belanghebbende heeft op 24 februari 2005 een beroepschrift ingediend bij de Raad van Beroep, gericht tegen alle onder 1.1 genoemde aanslagen.
1.4 De Inspecteur heeft gedagtekend 22 maart 2006 een vertoogschrift ingediend.
Ter zitting van 4 april 2006 te Oranjestad is de Inspecteur verschenen. Belanghebbendes gemachtigde is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Belanghebbende zelf is niet verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Belanghebbende is met ingang van 1 juli 1997 voor een periode van vijf jaren (derhalve tot 30 juni 2002) in dienst getreden van de Directie Scheepvaart van het land Aruba met als standplaats Miami (Verenigde Staten van Amerika).
2.2 Naast zijn salaris had belanghebbende op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht op de navolgende onkostenvergoedingen:
Niet in geschil is dat belanghebbende deze bedragen ook daadwerkelijk heeft ontvangen in de in geschil zijnde jaren 2000 en 2001.
2.3 Met ingang van maart 2001 werd de betaling van belanghebbendes salaris en toelagen stopgezet; na een door belanghebbende aangespannen gerechtelijke procedure zijn de betalingen hervat. Het gerecht in eerste aanleg van Aruba oordeelde dat belanghebbende
“….wel in de Verenigde Staten is gaan wonen, maar heeft nimmer de overeengekomen werkzaamheden verricht, aangezien na zijn indiensttreding de zogenaamde “zeebrievenaffaire”ging spelen, welke tot gevolg had dat vanuit Miami geen werkzaamheden (meer) werden ontplooid door de Directie scheepvaart”.
2.4 Volgens het Arubaanse bevolkingsregister heeft belanghebbende zich op 12 februari 2001 weer ingeschreven in Aruba. Naar aanleiding hiervan heeft het Land Aruba gesteld dat de onkostenvergoedingen vanaf februari 2001 onverschuldigd zouden zijn betaald en daarom dienden te worden terugbetaald. Deze schuld van belanghebbende aan het Land Aruba zou worden verrekend met het nog te betalen salaris.
Het door belanghebbende bij de A-Bank gelegde executoriaal derdenbeslag is na een gerechtelijke procedure opgeheven.
2.5 De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende in de jaren 2000 en 2001 ontvangen onkostenvergoedingen bovenmatig zijn en daarom tot het loon moeten worden gerekend voor zover de onkostenvergoedingen uitgaan boven de in de zogenaamde Fringe Benefits Regeling genoemde bedragen.
In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende ontvangen onkostenvergoedingen bovenmatig zijn en zo ja of de Inspecteur over deze onkostenvergoedingen bij de werkgever een naheffingsaanslag loonbelasting had moeten opleggen in plaats van het belasten van het bovenmatige deel van de onkostenvergoeding bij belanghebbende door middel van aanslagen in de inkomstenbelasting. Belanghebbende verwijt de Inspecteur tevens dat deze door de bovenmatige onkostenvergoedingen in de heffing van de inkomstenbelasting te betrekken te kwader trouw handelt.
4.1 De Raad stelt vast dat tegen de aanslagen premie A.O.V./A.W.W. 2000 en 2001 en tegen de aanslag premie A.Z.V. 2001 geen bezwaarschriften zijn ingediend; indien de ingediende beroepschriften als bezwaarschriften zouden moeten opgevat, zijn deze buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.2 De Raad stelt vast dat het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag inkomstenbelasting 2001 op 24 februari 2005 bij de Raad is ingediend, terwijl de uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend op 13 december 2005.
4.3 De Raad stelt vast dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat tegenover de door de werkgever betaalde onkostenvergoedingen kosten staan die belanghebbende heeft moeten maken tot verwerving van de opbrengst van in dienstbetrekking verrichte arbeid.
Belanghebbende heeft dienaangaande geen enkel bewijs geleverd.
4.4 De Raad stelt voorts vast dat gelet op de onder 2.2. vermelde omschrijving, de onkostenvergoedingen bedoeld zijn voor de bestrijding van uitgaven die moeten worden gezien als inkomensbesteding in plaats van inkomensverwerving; dergelijke kosten kunnen slechts onbelast worden vergoed indien daarvoor een specifieke wettelijke basis is en kunnen derhalve ook slechts in die situatie tot de aftrekbare kosten behoren. Vaststaat dat de Inspecteur bij het aanbrengen van zijn correctie rekening gehouden heeft met de op grond van de zogenaamde Fringe Benifits Regeling maximaal in aftrek te brengen bedragen.
4.5 De eerste in geschil zijnde vraag moet in het voordeel van de Inspecteur worden beslist. Voor dat geval is de vraag aan de orde of het de Inspecteur vrij staat om de onkostenvergoedingen in het belastbaar inkomen van belanghebbende te begrijpen of dat de hij middels het opleggen van een naheffingsaanslag in de loonbelasting bij de werkgever de bovenmatigheid van de vergoedingen had moeten corrigeren.
4.6 Vaststaat dat de Inspecteur niet reeds eerder voor de heffing van de loonbelasting het standpunt heeft ingenomen dat de betreffende onkostenvergoedingen onbelast zouden kunnen blijven.
In dat geval staat het de Inspecteur vrij om de bedoelde bovenmatigheid te corrigeren middels aanslagen in de inkomstenbelasting.
4.7 Nu de Inspecteur met het opleggen van de onderwerpelijke aanslagen is gebleven binnen de hem door de wet gegeven bevoegdheid, ziet de Raad niet in hoe er van de zijde van de Inspecteur sprake kan zijn van kwader trouw.
4.8 Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan de Inspecteur en moet er worden beslist als hierna is vermeld.
De Raad verklaart de beroepen tegen de aanslagen premie A.O.V./ A.W.W. 2000 en 2001 en premie A.Z.V. 2001 niet ontvankelijk.
De Raad verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag inkomstenbelasting 2001 niet ontvankelijk.
De Raad verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting 2000 ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen