ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9550

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/0091
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drop
  • A. van Ballegooijen
  • J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstbelasting en de belastingheffing over onroerende zaken in Aruba

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 28 augustus 2006, staat de vraag centraal of de boekwinst van Aƒ 175.000, behaald door belanghebbende uit de verkoop van onroerend goed in Aruba, onder de winstbelasting valt. De belanghebbende, een vennootschap opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden, had in 1997 een perceel grond in Oranjestad verworven en dit in 1999 verkocht. De Inspecteur legde een aanslag op, die door belanghebbende werd betwist. De Raad oordeelt dat de winst uit onroerende zaken in Aruba belast is, ongeacht of het lichaam dat de winst geniet een bedrijf uitoefent. De Raad stelt vast dat de wetgever geen beperking heeft aangebracht voor lichamen die geen bedrijf uitoefenen in Aruba, en dat de winst uit vervreemding van onroerende zaken niet uitgesloten is van belastingheffing. De Raad concludeert dat de belastingheffing in overeenstemming is met internationaal aanvaarde beginselen en dat de buitenlandse belastingplicht zelfstandig geregeld is in de Arubaanse wetgeving. De Raad verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de aanslag in stand blijft.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 28 augustus 2006, nr. 2005/0091
1. Aanslagregeling en procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1999, in afwijking van haar aangifte van een belastbare winst van nihil, een op 24 juli 2002 gedagtekende aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een belastbare winst van Aƒ 170.700.
1.2 Bij uitspraak op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tijdig van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5 Het beroep is mondeling behandeld ter zitting van de Raad van 4 april 2006, gehouden op Aruba. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde en de Inspecteur. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten:
2.1 Belanghebbende is een naar het recht van de Britse Maagdeneilanden opgerichte vennootschap en is gevestigd in T. Haar doelstelling is onder meer het investeren, aan- en verkopen, exploiteren, ontwikkelen, beheren en verhypothekeren van onroerende zaken.
2.2 Belanghebbende heeft in juli 1997 het recht van erfpacht van een perceel grond gelegen in Oranjestad met bijbehorende opstal, te weten een kantoorgebouw, verworven voor Aƒ 350.000. Met ingang van 1 september 1997 is het gebouw verhuurd voor een periode van twee jaar. Op 4 januari 1999 heeft belanghebbende het economische eigendom van het recht van erfpacht met de opstal verkocht aan de huurder voor een bedrag van Aƒ 525.000. De boekwinst behaald met de verkoop van de zaak bedroeg A ƒ 175.000.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen:
In geschil is het antwoord op de vraag of de met de verkoop van de zaak behaalde boekwinst van Aƒ 175.000 op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Landsverordening winstbelasting (hierna: LWB) in Aruba is belast, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende weerspreekt.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, LWB, luidt:
“Onder de naam “winstbelasting” wordt een belasting geheven:
(…)
c. van de winst van niet in Aruba gevestigde lichamen (met inbegrip van alle vennootschappen en verenigingen waarbij het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld):
uit bedrijven die en voor zover zij door middel van een in Aruba gevestigde vaste inrichting worden uitgeoefend, uit in Aruba gelegen of gevestigde onroerende zaken zomede uit buiten bedrijf gebezigde schuldvorderingen welke – wat de hoofdsom betreft – verzekerd zijn door hypotheek, op zodanige zaken gevestigd (…)”
Deze bepaling is ontleend aan en stemt inhoudelijk overeen met artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Ordonnantie op de vennootschapsbelasting 1925, zoals deze is gewijzigd bij Ordonnantie van Stb. 1932, No. 196, en de gelijkgenummerde bepaling van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (hierna LWB 1940) welke bepaling in Aruba tot de inwerkingtreding van de LWB heeft gegolden.
Op bladzijde 2 van de memorie van toelichting bij de ontwerp-landsverordening die heeft geleid tot de LWB 1940 (zittingsjaar 1939-1940-39, nr. 3) (hierna: MvT) is het volgende opgemerkt:
“Grond voor belastingheffing van de winst van in het buitenland gevestigde lichamen acht het ontwerp aanwezig, indien die lichamen in een economische betrekking staan tot het gebiedsdeel Curaçao. Als zoodanig is te beschouwen het voordeel trekken uit een bedrijf, dat hier te lande wordt uitgeoefend, of uit een hier te lande gelegen onroerend goed…”.
4.2 Of een bedrijf wordt uitgeoefend dient naar de feiten en omstandigheden te worden beoordeeld. Partijen zijn eenparig van mening dat belanghebbende geen bedrijf uitoefent. De Raad zal hiervan uitgaan, omdat die mening niet in strijd is met het recht. Zo blijft over de vraag of belanghebbende winst heeft behaald uit in Aruba gevestigde onroerende zaken (artikel 4, eerste lid, onderdeel c, 2e volzin, LWB).
4.3 Het begrip onroerende zaken (of onroerend goed) in de LWB omvat naar het oordeel van de Raad tevens zakelijke rechten, zoals erfpachtrechten. Dat leidt de Raad af uit een passage in de MvT bij artikel 1: “of uit een hier te lande gelegen onroerend goed (of een daarop gevestigd – d.w.z. zakelijk – recht)”. Wat voor de toepassing van de LWB onder winst moet worden verstaan is bepaald in artikel 4 LWB. Artikel 4, eerste en tweede lid, LWB luiden:
“1. Onder winst wordt verstaan de som van de voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook, zuiver worden verkregen uit bedrijf en uit buiten bedrijf gebezigd kapitaal.
2. Tot deze voordelen wordt mede gerekend het voordeel uit vervreemding van zaken die niet voor verkoop bestemd waren, en in het algemeen elke met zodanige zaken – al ware het na staking van het bedrijf – verkregen voordeel.”
4.4 In de MvT (blz. 7) is onder meer het volgende opgemerkt:
“Ook indien het voordeel verkregen wordt uit vervreemding van niet in het bedrijf aangewende zaken, leent zich deze toeneming van het bij de oprichting bijeengebracht kapitaal evenzeer tot belastingheffing.”
4.5 De Raad is van oordeel dat de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, LWB in de grondslag voor de winstbelasting begrijpt winst uit in Aruba gelegen of gevestigde onroerende zaken, ongeacht of het niet in Aruba gevestigde lichaam dat die winst geniet een bedrijf uitoefent. Er is naar het oordeel van de Raad geen voldoende grond voor de veronderstelling dat de wetgever de winstbelasting over in Aruba gelegen onroerende zaken heeft willen beperken tot lichamen die een bedrijf uitoefenen.
4.6 De Raad is van oordeel dat artikel 4, eerste lid, LWB tegen die achtergrond moet worden uitgelegd. Dat houdt in dat de zinsnede ‘Onder winst wordt verstaan de som van de voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook, zuiver worden verkregen uit (…) buiten bedrijf gebezigd kapitaal’, zowel de situatie beslaat waarin door een niet in Aruba gevestigd lichaam, niet in Aruba maar wel elders een bedrijf wordt uitgeoefend, als de situatie waarin door een dergelijk lichaam in het geheel geen bedrijf wordt uitgeoefend.
4.7 Voorts is de Raad van oordeel dat gelet op de tekst en de toelichting van vorengenoemde wetsbepalingen er geen grond is om van de winstbelasting uit te sluiten, winst uit vervreemding van een dergelijke zaak.
4.8 De belastingheffing die uit de LWB, zoals in vorenstaande zin uitgelegd, voortvloeit is geenszins in strijd met de internationaal algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing, waarbij de wetgever blijkens de MvT (blz. 1) heeft willen aansluiten.
4.9 De Raad merkt daarbij op dat de Arubaanse (c.q. de Nederlands-Antilliaanse) wetgever de buitenlandse belastingplicht in de LWB, anders dan de Nederlandse wetgever in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (zoals die tekst in 1999 luidde) heeft gedaan, geen relatie legt met de inkomstenbelasting, doch de buitenlandse belastingplicht zelfstandig regelt. De Raad is daarom van oordeel dat bij de interpretatie van de onder 4.1 en 4.3 genoemde bepalingen, voor de beantwoording van de vraag of onder voordelen uit buiten bedrijf gebezigd kapitaal ook vervreemdingswinsten moeten worden begrepen, aan de over de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (zoals deze wetten luidden in 1999) geen betekenis toekomt en evenmin aan de (afwijkende) wijze waarop de buitenlandse belastingplicht in de Landsverordening inkomstenbelasting is geregeld.
4.10 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn stelling gewezen op de toevoeging van een laatste volzin aan artikel 1, eerste 1id, onderdeel c, van de Antilliaanse Landsverordening op de winstbelasting 1940 en op de toevoeging van een vierde lid aan artikel 1, een en ander bij landsverordening van 29 december 1999, PB 1999/244. De toegevoegde volzin luidt:
“Binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen die behoren tot het vermogen van een bedrijf van een buiten de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam, worden steeds geacht tot het vermogen van een binnen de Nederlandse Antillen gelegen vaste inrichting te behoren.”
Het toegevoegde vierde lid luidt:
“De lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden geacht een bedrijf uit te oefenen met behulp van hun gehele vermogen.”
De gemachtigde van belanghebbende leidt uit de toevoegingen af dat vermogenswinsten behaald op onroerend goed buiten de heffing van de winstbelasting blijven, indien het onroerend goed niet behoorde tot het ondernemingsvermogen van een buitenlands belastingplichtig lichaam. De Raad kan in deze wetswijziging, noch in de MvT daarbij, voldoende steun vinden voor de stellingname van de gemachtigde. Met name kan de Raad hem niet volgen in zijn stelling dat de Arubaanse en Antilliaanse wetgeving bij buitenlandse lichamen zonder bedrijf in Aruba respectievelijk de Nederlandse Antillen onderscheid maakt(e) tussen exploitatieresultaten op onroerend goed en vervreemdingswinst.
4.11 Het gelijk is dus aan de zijde van de Inspecteur, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Drop, van Ballegooijen en van Muijen