ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BT2911

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0520
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling invoerrechten voor verhuisgoed bij auto-import

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 april 2006 uitspraak gedaan over de weigering van de Inspecteur om vrijstelling van invoerrechten te verlenen aan belanghebbende bij de invoer van een personenauto, merk Jaguar, type Vandenplas, model 2004. De beschikking tot afwijzing van het verzoek om vrijstelling werd op 14 januari 2004 afgegeven, waarna belanghebbende bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd op 20 juli 2004 afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 april 2006, waarbij beide partijen hun pleitnota’s voorlegden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende verbleef sinds 28 februari 2003 in Miami in verband met een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten, gerelateerd aan een strafprocedure wegens witwaspraktijken. Hij keerde op 4 januari 2004 terug naar Aruba. De kern van het geschil was of de Inspecteur terecht de vrijstelling van invoerrechten had geweigerd, waarbij de Raad oordeelde dat de auto niet meer ter beschikking stond voor eigen gebruik op het moment van overdracht aan de expediteur op 29 december 2003.

De Raad concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij bij de invoer van de auto terecht een beroep had gedaan op de vrijstelling van invoerrechten. De beslissing van de Raad was dat het beroep ongegrond werd verklaard, waarmee de afwijzing van de vrijstelling door de Inspecteur werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder vrijstelling van invoerrechten kan worden verleend en de bewijslast die op de belanghebbende rust.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 april 2006, nr. 2004-0520
1. Het procesverloop.
1.1. Aan belanghebbende is op 14 januari 2004 een beschikking afgegeven waarbij het verzoek van belanghebbende d.d. 13 januari 2004 om vrijstelling van invoerrechten bij de invoer van een personenauto, merk Jaguar, type Vandenplas, model 2004, (hierna: de auto) is afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar aangetekend; op 20 juli 2004 heeft de Inspecteur dit bezwaarschrift afgewezen.
1.3. Op 13 augustus 2004 is bij de Raad het beroepschrift van belanghebbende binnengekomen, dit beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
De Inspecteur heeft, gedagtekend 27 maart 2006, een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad op 3 april 2006. Beide partijen zijn verschenen en hebben een pleitnota voorgedragen. Deze pleitnota’s worden, inclusief de daarbij gevoegde stukken, tot de stukken van het geding gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Belanghebbende verbleef sinds 28 februari 2003 in Miami in verband met een op belanghebbende betrekking hebbend uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten. Dit uitleveringsverzoek stond in verband met een tegen belanghebbende lopende strafprocedure wegens witwaspraktijken; gedurende (een deel van) zijn verblijf in de Verenigde Staten stond belanghebbende onder zogenaamde electronische bewaking middels een enkelband. Op het delict waarvoor belanghebbende werd vervolgd staat in de staat Florida een maximale gevangenisstraf van 20 jaar. In december 2003 is deze gerechtelijke procedure tegen belanghebbende beëindigd en is belanghebbende metterwoon teruggekeerd naar Aruba. Volgens de Verklaring van Inschrijving in het bevolkingsregister van Aruba was de datum van aankomst van belanghebbende 4 januari 2004.
2.3. Belanghebbende heeft op 2 juli 2003 de auto in Miami (V.S.) gekocht , kilometerstand: 62 miles, en verzekerd voor een periode van ½ jaar. De aanschafprijs van de auto bedroeg US dollars 73.934,00. Op 24 december 2003 geeft belanghebbende volmacht aan Armando Fadhel om alles te doen wat nodig is om de auto te exporteren uit de Verenigde Staten en op 29 december 2003 wordt de auto aan de expediteur overgedragen. De kilometerstand bedroeg op dat moment 1259 miles.
Tijdens zijn verblijf in Miami beschikte belanghebbende eveneens over een auto van het merk Hummer.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de vrijstelling van invoerrechten als verhuisgoed heeft geweigerd.
4. Beoordeling
4.1. De Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (hierna: Lv.IUD) bepaalt in artikel 128, lid 1, sub 8, letter d, dat vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor verhuisboedels, voor zover zij uit gebruikte goederen bestaan.
Artikel 7, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit (hierna UB) bij de LvIUD definieert het begrip verhuisboedel als die gebruikte goederen , welke behoren tot de inboedel van een natuurlijk persoon en welke worden ingevoerd ter gelegenheid van de overbrenging van diens hoofdverblijf van het buitenland naar het binnenland, alwaar hij nog geen verblijf had.
Artikel 7, lid 3 van het UB sluit vervolgens de vrijstelling van invoerrechten uit voor goederen die met het oog op de overbrenging van het hoofdverblijf zijn aangeschaft.
Artikel 7, lid 4 van het UB bepaalt dat lid 3 geen toepassing vindt als wordt aangetoond dat er sprake is van een auto die gedurende tenminste zes maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging, in gebruik was bij de natuurlijk persoon die zijn hoofdverblijf naar het binnenland heeft overgebracht.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld eindigt de in artikel 7,lid 4 van het UB bedoelde periode op het moment waarop de auto feitelijk niet meer aan belanghebbende ter beschikking staat voor eigen gebruik. Dit moment is naar het oordeel van de Raad uiterlijk aangebroken bij de overdracht aan de expediteur op 29 december 2003 en derhalve binnen de in artikel 7, lid 4 van het UB bedoelde zesmaandstermijn.
4.3. Uit het feit dat belanghebbendes gezin in Aruba was gebleven en belanghebbende uitsluitend met het oog op de tegen hem lopende strafprocedure zijn hoofdverblijf naar Miami had verplaatst, leidt de Raad af dat belanghebbende zo spoedig mogelijk weer naar Aruba wenste te remigreren. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige onder 2.3 en 2.4 genoemde feiten, brengen de Raad tot het oordeel dat belanghebbende de auto heeft aangeschaft met het oog op de overbrenging van zijn hoofdverblijf
4.4. Uit het onder 4.2. en 4.3 overwogene volgt dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast om aan te tonen dat hij bij de invoer van de auto terecht een beroep heeft gedaan op de vrijstelling van artikel 128, lid 1, sub 8, letter d, van de LvIUD en dat moet beslist als hieronder vermeld.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen