BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 9 juli 2008, nr. 2007/0162
1.1 Aan belanghebbende is op 5 april 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf <bedrag>.
1.2 Belanghebbende is op 23 april 2007, dus tijdig, in bezwaar gekomen tegen de navorderingsaanslag. Bij uitspraak van 4 mei 2007 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is op 10 juni 2007, tijdig, tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5 Ter zitting van 3 april 2007 te Willemstad zijn belanghebbende en, namens de Inspecteur, mevr. J verschenen.
2. De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1 E heeft aan belanghebbende een brief met dagtekening <datum> gezonden, betreffende de afkoop van een pensioenrecht, waarin staat:
“Bovenvermelde polis met expiratiewaarde Naf. <bedrag> heeft op 14 augustus 2005 zijn expiratiedatum bereikt. Hierop moet nog loonbelasting worden ingehouden indien u niet kies voor aankoop van een lijfrente. Voor een formele toestemming voor afkoop en het bepalen van het bedrag van de in te houden loonbelasting dient u contact op te nemen met de Inspectie der Belastingen.”
2.2 Bij brief van 7 oktober 2005 heeft belanghebbende bij de Belastingdienst een verzoek ingediend om zijn pensioen af te kopen en tevens vast te stellen hoeveel loonbelasting ter zake ingehouden moet worden. Aan de hand van de informatie over het jaar 2004 heeft de Inspecteur de in te houden loonbelasting berekend op Naf. <bedrag>. Dit bedrag is aan E doorgegeven.
2.3 Tot de gedingstukken behoort een “Uitkeringsformulier” betreffende het afgekochte pensioen, met dagtekening 1 november 2005, waarop onder meer staat:
2.4 Belanghebbende heeft op 4 juli 2006 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 gedaan. De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan het belastbare inkomen voor de inkomstenbelasting over het jaar 2005 vastgesteld op Naf. <bedrag>. De dienovereenkomstig vastgestelde aanslag resulteerde in een teruggave van Naf. <bedrag>.
2.5 Het te betalen bedrag aan belasting op de navorderingsaanslag bedraagt Naf. <bedrag>. Dit bedrag is berekend door de over het belastbare inkomen verschuldigde inkomstenbelasting ad Naf. <bedrag> te verminderen met loonbelasting ad Naf. <bedrag> en de negatieve aanslag ad Naf. <bedrag>.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of een nieuw feit het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt.
4. De standpunten van partijen
4.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur beschikte over de benodigde informatie betreffende de aankoopsom (ME: bedoeld zal zijn de afkoopsom) van het pensioen vóór het vaststellen van de aanslag.
4.2 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Hij stelt dat belanghebbende heeft verzocht om berekening van de door E in te houden loonbelasting ter zake van de afkoopsom, dat de Inspecteur dit berekent aan de hand van gegevens die bekend zijn, zijnde gegevens over het voorafgaande jaar, dat de Ontvanger in het geval van een dergelijk verzoek het bepaalde in te houden bedrag in afwachting van de definitieve aanslag over het jaar van afkoop boekt als vooruitbetaald belastingbedrag, dat belanghebbende de afkoopsom ten onrechte niet in zijn aangifte over 2005 had begrepen, dat dientengevolge volgens de Ontvanger aan belanghebbende over 2005 niet alleen het bedrag van de aanslag ad <bedrag> doch tevens het ingehouden bedrag ad Naf. <bedrag> als terug te betalen stond vermeld, dat toen dit werd geconstateerd de onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd en dat na verrekening op de navorderingsaanslag dient te worden voldaan het ten onrechte terug ontvangen bedrag ad Naf. <bedrag> alsmede een bedrag ad Naf. <bedrag> in verband met te weinig ter zake van de afkoopsom ingehouden loonbelasting.
4.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 13, lid 1, van de Algemene landverordening Landbelastingen kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De Raad begrijpt de stelling van belanghebbende aldus dat ten onrechte een navorderingsaanslag is opgelegd, omdat sprake is van een ambtelijk verzuim. In dat verband is van belang dat, indien de aanslagregelende ambtenaar, de Inspecteur in de onderhavige zaak, beschikte of had kunnen beschikken over de informatie betreffende de aankoop, geen sprake is van een nieuw feit. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet te kwader trouw was.
5.2 Het staat vast dat belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de afkoopsom van het pensioen, doch tevens niet met de ingehouden loonbelasting. Voorts staat vast dat bij de Belastingdienst bekend was dat belanghebbende in 2005 een afkoopsom ter zake van pensioen had ontvangen, dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag beschikte of kon beschikken over de informatie over de afkoop van het pensioen in 2005, daaronder begrepen de hoogte van de afkoopsom en de ingehouden loonbelasting ter zake, doch dat hij deze informatie niet heeft meegenomen bij het vaststellen van de aanslag over 2005.
5.3 De Raad is van oordeel dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw feit voor het opleggen van de navorderingsaanslag. Daaruit volgt dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd. De vernietiging houdt niet in dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de door E ingehouden loonbelasting. Deze inhouding vond terecht plaats en is ook materieel verschuldigd.
De Raad verklaart het beroep gegrond en vernietigt de navorderingsaanslag.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen